Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. geplet:
  2. pletten:


Niederländisch

Detailed Synonyms for geplet in Niederländisch

geplet:

geplet Adjektiv

  1. geplet
    geplet

pletten:

pletten Verb (plet, plette, pletten, geplet)

  1. pletten
    pletten; platdrukken; platmaken; fijndrukken
    • pletten Verb (plet, plette, pletten, geplet)
    • platdrukken Verb (druk plat, drukt plat, drukte plat, drukten plat, plat gedrukt)
    • platmaken Verb (maak plat, maakt plat, maakte plat, maakten plat, plat gemaakt)

Konjugationen für pletten:

o.t.t.
  1. plet
  2. plet
  3. plet
  4. pletten
  5. pletten
  6. pletten
o.v.t.
  1. plette
  2. plette
  3. plette
  4. pletten
  5. pletten
  6. pletten
v.t.t.
  1. heb geplet
  2. hebt geplet
  3. heeft geplet
  4. hebben geplet
  5. hebben geplet
  6. hebben geplet
v.v.t.
  1. had geplet
  2. had geplet
  3. had geplet
  4. hadden geplet
  5. hadden geplet
  6. hadden geplet
o.t.t.t.
  1. zal pletten
  2. zult pletten
  3. zal pletten
  4. zullen pletten
  5. zullen pletten
  6. zullen pletten
o.v.t.t.
  1. zou pletten
  2. zou pletten
  3. zou pletten
  4. zouden pletten
  5. zouden pletten
  6. zouden pletten
en verder
  1. ben geplet
  2. bent geplet
  3. is geplet
  4. zijn geplet
  5. zijn geplet
  6. zijn geplet
diversen
  1. plet!
  2. plet!
  3. geplet
  4. plettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze