Niederländisch
Detailed Synonyms for bomen in Niederländisch
bomen:
-
bomen
-
bomen
Konjugationen für bomen:
o.t.t.
- boom
- boomt
- boomt
- bomen
- bomen
- bomen
o.v.t.
- boomde
- boomde
- boomde
- boomden
- boomden
- boomden
v.t.t.
- heb geboomd
- hebt geboomd
- heeft geboomd
- hebben geboomd
- hebben geboomd
- hebben geboomd
v.v.t.
- had geboomd
- had geboomd
- had geboomd
- hadden geboomd
- hadden geboomd
- hadden geboomd
o.t.t.t.
- zal bomen
- zult bomen
- zal bomen
- zullen bomen
- zullen bomen
- zullen bomen
o.v.t.t.
- zou bomen
- zou bomen
- zou bomen
- zouden bomen
- zouden bomen
- zouden bomen
diversen
- boom!
- boomt!
- geboomd
- bomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Verwandte Wörter für "bomen":
bom:
-
de bom
-
de bom
-
de bom
– voorwerp dat kan ontploffen 1