Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. bezeren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for bezeren in Niederländisch

bezeren:

bezeren Verb (bezeer, bezeert, bezeerde, bezeerden, bezeerd)

  1. bezeren
    kwetsen; blesseren; verwonden; bezeren; schaden
    • kwetsen Verb (kwets, kwetst, kwetste, kwetsten, gekwetst)
    • blesseren Verb (blesseer, blesseert, blesseerde, blesseerden, gebleseerd)
    • verwonden Verb (verwond, verwondt, verwondde, verwondden, verwond)
    • bezeren Verb (bezeer, bezeert, bezeerde, bezeerden, bezeerd)
    • schaden Verb (schaad, schaadt, schaadde, schaadden, geschaad)

Konjugationen für bezeren:

o.t.t.
  1. bezeer
  2. bezeert
  3. bezeert
  4. bezeren
  5. bezren
  6. bezeren
o.v.t.
  1. bezeerde
  2. bezeerde
  3. bezeerde
  4. bezeerden
  5. bezeerden
  6. bezeerden
v.t.t.
  1. heb bezeerd
  2. hebt bezeerd
  3. heeft bezeerd
  4. hebben bezeerd
  5. hebben bezeerd
  6. hebben bezeerd
v.v.t.
  1. had bezeerd
  2. had bezeerd
  3. had bezeerd
  4. hadden bezeerd
  5. hadden bezeerd
  6. hadden bezeerd
o.t.t.t.
  1. zal bezeren
  2. zult bezeren
  3. zal bezeren
  4. zullen bezeren
  5. zullen bezeren
  6. zullen bezeren
o.v.t.t.
  1. zou bezeren
  2. zou bezeren
  3. zou bezeren
  4. zouden bezeren
  5. zouden bezeren
  6. zouden bezeren
diversen
  1. bezeer!
  2. bezeert!
  3. bezeerd
  4. bezerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for bezeren