Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. belegd:
  2. beleggen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for belegd in Niederländisch

belegd:

belegd Adjektiv

  1. belegd
    belegd

beleggen:

beleggen Verb (beleg, belegt, belegde, belegden, belegd)

  1. beleggen
    investeren; beleggen
    • investeren Verb (investeer, investeert, investeerde, investeerden, geïnvesteerd)
    • beleggen Verb (beleg, belegt, belegde, belegden, belegd)

Konjugationen für beleggen:

o.t.t.
  1. beleg
  2. belegt
  3. belegt
  4. beleggen
  5. beleggen
  6. beleggen
o.v.t.
  1. belegde
  2. belegde
  3. belegde
  4. belegden
  5. belegden
  6. belegden
v.t.t.
  1. heb belegd
  2. hebt belegd
  3. heeft belegd
  4. hebben belegd
  5. hebben belegd
  6. hebben belegd
v.v.t.
  1. had belegd
  2. had belegd
  3. had belegd
  4. hadden belegd
  5. hadden belegd
  6. hadden belegd
o.t.t.t.
  1. zal beleggen
  2. zult beleggen
  3. zal beleggen
  4. zullen beleggen
  5. zullen beleggen
  6. zullen beleggen
o.v.t.t.
  1. zou beleggen
  2. zou beleggen
  3. zou beleggen
  4. zouden beleggen
  5. zouden beleggen
  6. zouden beleggen
diversen
  1. beleg!
  2. belegt!
  3. belegd
  4. beleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "beleggen":