Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. bazelen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for bazelen in Niederländisch

bazelen:

bazelen Verb (bazel, bazelt, bazelde, bazelden, gebazeld)

  1. bazelen
    lallen; bazelen; wauwelen
    • lallen Verb (lal, lalt, lalde, lalden, gelald)
    • bazelen Verb (bazel, bazelt, bazelde, bazelden, gebazeld)
    • wauwelen Verb (wauwel, wauwelt, wauwelde, wauwelden, gewauweld)

Konjugationen für bazelen:

o.t.t.
  1. bazel
  2. bazelt
  3. bazelt
  4. bazelen
  5. bazelen
  6. bazelen
o.v.t.
  1. bazelde
  2. bazelde
  3. bazelde
  4. bazelden
  5. bazelden
  6. bazelden
v.t.t.
  1. heb gebazeld
  2. hebt gebazeld
  3. heeft gebazeld
  4. hebben gebazeld
  5. hebben gebazeld
  6. hebben gebazeld
v.v.t.
  1. had gebazeld
  2. had gebazeld
  3. had gebazeld
  4. hadden gebazeld
  5. hadden gebazeld
  6. hadden gebazeld
o.t.t.t.
  1. zal bazelen
  2. zult bazelen
  3. zal bazelen
  4. zullen bazelen
  5. zullen bazelen
  6. zullen bazelen
o.v.t.t.
  1. zou bazelen
  2. zou bazelen
  3. zou bazelen
  4. zouden bazelen
  5. zouden bazelen
  6. zouden bazelen
diversen
  1. bazel!
  2. bazelt!
  3. gebazeld
  4. bazelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze