Übersicht
Niederländisch Synonyms: mehr Daten
-
afzetten:
- afzetten; misleiden; bedriegen; besodemieteren; zwendelen; oplichten; beduvelen; belazeren; bedonderen; bedotten; tillen; begrenzen; afbakenen; omlijnen; afpalen; omranden; droppen; ergens loslaten; laten uitstappen; stoppen; stilzetten; tot stilstand brengen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; uitdoen; amputeren; flessen; bedrogen worden
- wegnemen; amputatie; afzetten; amputeren
- afzet:
Niederländisch
Detailed Synonyms for afzetten in Niederländisch
afzetten:
-
afzetten
-
afzetten
-
afzetten
-
afzetten
-
afzetten
-
afzetten
-
afzetten
-
afzetten
-
afzetten
-
afzetten
-
afzetten
Konjugationen für afzetten:
o.t.t.
- zet af
- zet af
- zet af
- zetten af
- zetten af
- zetten af
o.v.t.
- zette af
- zette af
- zette af
- zetten af
- zetten af
- zetten af
v.t.t.
- heb afgezet
- hebt afgezet
- heeft afgezet
- hebben afgezet
- hebben afgezet
- hebben afgezet
v.v.t.
- had afgezet
- had afgezet
- had afgezet
- hadden afgezet
- hadden afgezet
- hadden afgezet
o.t.t.t.
- zal afzetten
- zult afzetten
- zal afzetten
- zullen afzetten
- zullen afzetten
- zullen afzetten
o.v.t.t.
- zou afzetten
- zou afzetten
- zou afzetten
- zouden afzetten
- zouden afzetten
- zouden afzetten
diversen
- zet af!
- zet af!
- afgezet
- afzettende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afzetten
Verwandte Wörter für "afzetten":
afzetten form of afzet:
-
de afzet