Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. afhelpen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for afhelpen in Niederländisch

afhelpen:

afhelpen Verb (help af, helpt af, hielp af, hielpen af, afgeholpen)

  1. afhelpen
    bevrijden van; afhelpen

Konjugationen für afhelpen:

o.t.t.
  1. help af
  2. helpt af
  3. helpt af
  4. helpen af
  5. helpen af
  6. helpen af
o.v.t.
  1. hielp af
  2. hielp af
  3. hielp af
  4. hielpen af
  5. hielpen af
  6. hielpen af
v.t.t.
  1. heb afgeholpen
  2. hebt afgeholpen
  3. heeft afgeholpen
  4. hebben afgeholpen
  5. hebben afgeholpen
  6. hebben afgeholpen
v.v.t.
  1. had afgeholpen
  2. had afgeholpen
  3. had afgeholpen
  4. hadden afgeholpen
  5. hadden afgeholpen
  6. hadden afgeholpen
o.t.t.t.
  1. zal afhelpen
  2. zult afhelpen
  3. zal afhelpen
  4. zullen afhelpen
  5. zullen afhelpen
  6. zullen afhelpen
o.v.t.t.
  1. zou afhelpen
  2. zou afhelpen
  3. zou afhelpen
  4. zouden afhelpen
  5. zouden afhelpen
  6. zouden afhelpen
diversen
  1. help af!
  2. helpt af!
  3. afgeholpen
  4. afhelpende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze