Übersicht
Niederländisch
Detailed Synonyms for aarzelen in Niederländisch
aarzelen:
Konjugationen für aarzelen:
o.t.t.
- aarzel
- aarzelt
- aarzelt
- aarzelen
- aarzelen
- aarzelen
o.v.t.
- aarzelde
- aarzelde
- aarzelde
- aarzelden
- aarzelden
- aarzelden
v.t.t.
- heb geaarzeld
- hebt geaarzeld
- heeft geaarzeld
- hebben geaarzeld
- hebben geaarzeld
- hebben geaarzeld
v.v.t.
- had geaarzeld
- had geaarzeld
- had geaarzeld
- hadden geaarzeld
- hadden geaarzeld
- hadden geaarzeld
o.t.t.t.
- zal aarzelen
- zult aarzelen
- zal aarzelen
- zullen aarzelen
- zullen aarzelen
- zullen aarzelen
o.v.t.t.
- zou aarzelen
- zou aarzelen
- zou aarzelen
- zouden aarzelen
- zouden aarzelen
- zouden aarzelen
diversen
- aarzel!
- aarzelt!
- geaarzeld
- aarzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze