Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. aanmunten:


Niederländisch

Detailed Synonyms for aanmunten in Niederländisch

aanmunten:

aanmunten Verb (munt aan, muntte aan, muntten aan, aangemunt)

  1. aanmunten
    aanmunten
    • aanmunten Verb (munt aan, muntte aan, muntten aan, aangemunt)

Konjugationen für aanmunten:

o.t.t.
  1. munt aan
  2. munt aan
  3. munt aan
  4. munten aan
  5. munten aan
  6. munten aan
o.v.t.
  1. muntte aan
  2. muntte aan
  3. muntte aan
  4. muntten aan
  5. muntten aan
  6. muntten aan
v.t.t.
  1. heb aangemunt
  2. hebt aangemunt
  3. heeft aangemunt
  4. hebben aangemunt
  5. hebben aangemunt
  6. hebben aangemunt
v.v.t.
  1. had aangemunt
  2. had aangemunt
  3. had aangemunt
  4. hadden aangemunt
  5. hadden aangemunt
  6. hadden aangemunt
o.t.t.t.
  1. zal aanmunten
  2. zult aanmunten
  3. zal aanmunten
  4. zullen aanmunten
  5. zullen aanmunten
  6. zullen aanmunten
o.v.t.t.
  1. zou aanmunten
  2. zou aanmunten
  3. zou aanmunten
  4. zouden aanmunten
  5. zouden aanmunten
  6. zouden aanmunten
diversen
  1. munt aan!
  2. munt aan!
  3. aangemunt
  4. aanmuntende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze