Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. uitfoeteren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitfoeteren (Niederländisch) ins Französisch

uitfoeteren:

uitfoeteren Verb (foeter uit, foetert uit, foeterde uit, foeterden uit, uitgefoeterd)

  1. uitfoeteren (uitschelden; uitkafferen; uitvloeken)
    engueuler; sonner les cloches à; enguirlander; incendier
    • engueuler Verb (engueule, engueules, engueulons, engueulez, )
    • enguirlander Verb (enguirlande, enguirlandes, enguirlandons, enguirlandez, )
    • incendier Verb (incendie, incendies, incendions, incendiez, )

Konjugationen für uitfoeteren:

o.t.t.
  1. foeter uit
  2. foetert uit
  3. foetert uit
  4. foeteren uit
  5. foeteren uit
  6. foeteren uit
o.v.t.
  1. foeterde uit
  2. foeterde uit
  3. foeterde uit
  4. foeterden uit
  5. foeterden uit
  6. foeterden uit
v.t.t.
  1. heb uitgefoeterd
  2. hebt uitgefoeterd
  3. heeft uitgefoeterd
  4. hebben uitgefoeterd
  5. hebben uitgefoeterd
  6. hebben uitgefoeterd
v.v.t.
  1. had uitgefoeterd
  2. had uitgefoeterd
  3. had uitgefoeterd
  4. hadden uitgefoeterd
  5. hadden uitgefoeterd
  6. hadden uitgefoeterd
o.t.t.t.
  1. zal uitfoeteren
  2. zult uitfoeteren
  3. zal uitfoeteren
  4. zullen uitfoeteren
  5. zullen uitfoeteren
  6. zullen uitfoeteren
o.v.t.t.
  1. zou uitfoeteren
  2. zou uitfoeteren
  3. zou uitfoeteren
  4. zouden uitfoeteren
  5. zouden uitfoeteren
  6. zouden uitfoeteren
en verder
  1. ben uitgefoeterd
  2. bent uitgefoeterd
  3. is uitgefoeterd
  4. zijn uitgefoeterd
  5. zijn uitgefoeterd
  6. zijn uitgefoeterd
diversen
  1. foeter uit!
  2. foetert uit!
  3. uitgefoeterd
  4. uitfoeterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitfoeteren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
engueuler uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen; uitvallen tegen
enguirlander uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken
incendier uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken afbranden; branden; brandmerken; cremeren; inbranden; leegbranden; markeren; platbranden; uitbranden; van stigma's voorzien; verassen; verbranden
sonner les cloches à uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken