Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. opvouwen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opvouwen (Niederländisch) ins Französisch

opvouwen:

opvouwen Verb (vouw op, vouwt op, vouwde op, vouwden op, opgevouwen)

  1. opvouwen (vouwen)
    plier; déplier; replier; se déplier; plier en deux; rabattre
    • plier Verb (plie, plies, plions, pliez, )
    • déplier Verb (déplie, déplies, déplions, dépliez, )
    • replier Verb (replie, replies, replions, repliez, )
    • rabattre Verb (rabats, rabat, rabattons, rabattez, )

Konjugationen für opvouwen:

o.t.t.
  1. vouw op
  2. vouwt op
  3. vouwt op
  4. vouwen op
  5. vouwen op
  6. vouwen op
o.v.t.
  1. vouwde op
  2. vouwde op
  3. vouwde op
  4. vouwden op
  5. vouwden op
  6. vouwden op
v.t.t.
  1. heb opgevouwen
  2. hebt opgevouwen
  3. heeft opgevouwen
  4. hebben opgevouwen
  5. hebben opgevouwen
  6. hebben opgevouwen
v.v.t.
  1. had opgevouwen
  2. had opgevouwen
  3. had opgevouwen
  4. hadden opgevouwen
  5. hadden opgevouwen
  6. hadden opgevouwen
o.t.t.t.
  1. zal opvouwen
  2. zult opvouwen
  3. zal opvouwen
  4. zullen opvouwen
  5. zullen opvouwen
  6. zullen opvouwen
o.v.t.t.
  1. zou opvouwen
  2. zou opvouwen
  3. zou opvouwen
  4. zouden opvouwen
  5. zouden opvouwen
  6. zouden opvouwen
en verder
  1. ben opgevouwen
  2. bent opgevouwen
  3. is opgevouwen
  4. zijn opgevouwen
  5. zijn opgevouwen
  6. zijn opgevouwen
diversen
  1. vouw op!
  2. vouwt op!
  3. opgevouwen
  4. opvouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opvouwen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
déplier opvouwen; vouwen ontvouwen; openslaan; openspreiden; openvouwen; uitklappen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen
plier opvouwen; vouwen buigen; eer betuigen; krom buigen; krommen; neigen; ombuigen; omknikken; omvouwen; ontvouwen; openspreiden; openvouwen; overhellen; overhellen tot een denkwijze; plooien; samenvouwen; ten dele vouwen; tenderen naar; toevouwen; uitklappen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen; uitwringen; verbuigen; welven; wringen
plier en deux opvouwen; vouwen dubbel vouwen; dubbelvouwen; toevouwen
rabattre opvouwen; vouwen aan stukken slaan; afdingen; afpingelen; inslaan; kapotgooien; kapotslaan; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren; stukgooien; stukslaan; verbrijzelen
replier opvouwen; vouwen binnenwaarts vouwen; invouwen; krom buigen; ombuigen; opklappen; verbuigen
se déplier opvouwen; vouwen ontvouwen; openspreiden; openvouwen; uitklappen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen; uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden
- inklappen