Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. openspringen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für openspringen (Niederländisch) ins Französisch

openspringen:

openspringen Verb (spring open, springt open, sprong open, sprongen open, open gesprongen)

  1. openspringen (barsten; losspringen)
    éclater; se gercer; s'ouvrir brusquement
    • éclater Verb (éclate, éclates, éclatons, éclatez, )
    • se gercer Verb

Konjugationen für openspringen:

o.t.t.
  1. spring open
  2. springt open
  3. springt open
  4. springen open
  5. springen open
  6. springen open
o.v.t.
  1. sprong open
  2. sprong open
  3. sprong open
  4. sprongen open
  5. sprongen open
  6. sprongen open
v.t.t.
  1. ben open gesprongen
  2. bent open gesprongen
  3. is open gesprongen
  4. zijn open gesprongen
  5. zijn open gesprongen
  6. zijn open gesprongen
v.v.t.
  1. was open gesprongen
  2. was open gesprongen
  3. was open gesprongen
  4. waren open gesprongen
  5. waren open gesprongen
  6. waren open gesprongen
o.t.t.t.
  1. zal openspringen
  2. zult openspringen
  3. zal openspringen
  4. zullen openspringen
  5. zullen openspringen
  6. zullen openspringen
o.v.t.t.
  1. zou openspringen
  2. zou openspringen
  3. zou openspringen
  4. zouden openspringen
  5. zouden openspringen
  6. zouden openspringen
en verder
  1. is opengesprongen
  2. zijn opengesprongen
diversen
  1. spring open!
  2. springt open!
  3. open gesprongen
  4. openspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für openspringen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
s'ouvrir brusquement barsten; losspringen; openspringen openklappen; openslaan; openvliegen
se gercer barsten; losspringen; openspringen ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen
éclater barsten; losspringen; openspringen aan stukken springen; afspatten; afspringen; afvliegen; barsten; exploderen; klappen; klateren; knallen; kunnen stikken; kwaad zijn; losbarsten; losbreken; neerploffen; ontploffen; ploffen; schuimbekken; springen; stukspringen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteenspatten; woedend zijn