Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. irrigeren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für irrigeren (Niederländisch) ins Französisch

irrigeren:

irrigeren Verb (irrigeer, irrigeert, irrigeerde, irrigeerden, geïrrigeerd)

  1. irrigeren (bevloeien)
    irriguer
    • irriguer Verb (irrigue, irrigues, irriguons, irriguez, )

Konjugationen für irrigeren:

o.t.t.
  1. irrigeer
  2. irrigeert
  3. irrigeert
  4. irrigeren
  5. irrigeren
  6. irrigeren
o.v.t.
  1. irrigeerde
  2. irrigeerde
  3. irrigeerde
  4. irrigeerden
  5. irrigeerden
  6. irrigeerden
v.t.t.
  1. heb geïrrigeerd
  2. hebt geïrrigeerd
  3. heeft geïrrigeerd
  4. hebben geïrrigeerd
  5. hebben geïrrigeerd
  6. hebben geïrrigeerd
v.v.t.
  1. had geïrrigeerd
  2. had geïrrigeerd
  3. had geïrrigeerd
  4. hadden geïrrigeerd
  5. hadden geïrrigeerd
  6. hadden geïrrigeerd
o.t.t.t.
  1. zal irrigeren
  2. zult irrigeren
  3. zal irrigeren
  4. zullen irrigeren
  5. zullen irrigeren
  6. zullen irrigeren
o.v.t.t.
  1. zou irrigeren
  2. zou irrigeren
  3. zou irrigeren
  4. zouden irrigeren
  5. zouden irrigeren
  6. zouden irrigeren
en verder
  1. is geïrrigeerd
diversen
  1. irrigeer!
  2. irrigeert!
  3. geïrrigeerd
  4. irrigerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für irrigeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
irriguer bevloeien; irrigeren begieten; besproeien; water geven

Wiktionary Übersetzungen für irrigeren:

irrigeren
verb
  1. op grote schaal water naar landbouwgrond transporteren om de gewassen mee te bevloeien
irrigeren