Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. brokkelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für brokkelen (Niederländisch) ins Französisch

brokkelen:

brokkelen Verb (brokkel, brokkelt, brokkelde, brokkelden, gebrokkeld)

  1. brokkelen (kruimelen)
    morceler; tomber en miettes; émietter; mettre en miettes; s'émietter
    • morceler Verb (morcelle, morcelles, morcelons, morcelez, )
    • émietter Verb (émiette, émiettes, émiettons, émiettez, )

Konjugationen für brokkelen:

o.t.t.
  1. brokkel
  2. brokkelt
  3. brokkelt
  4. brokkelen
  5. brokkelen
  6. brokkelen
o.v.t.
  1. brokkelde
  2. brokkelde
  3. brokkelde
  4. brokkelden
  5. brokkelden
  6. brokkelden
v.t.t.
  1. ben gebrokkeld
  2. bent gebrokkeld
  3. is gebrokkeld
  4. zijn gebrokkeld
  5. zijn gebrokkeld
  6. zijn gebrokkeld
v.v.t.
  1. was gebrokkeld
  2. was gebrokkeld
  3. was gebrokkeld
  4. waren gebrokkeld
  5. waren gebrokkeld
  6. waren gebrokkeld
o.t.t.t.
  1. zal brokkelen
  2. zult brokkelen
  3. zal brokkelen
  4. zullen brokkelen
  5. zullen brokkelen
  6. zullen brokkelen
o.v.t.t.
  1. zou brokkelen
  2. zou brokkelen
  3. zou brokkelen
  4. zouden brokkelen
  5. zouden brokkelen
  6. zouden brokkelen
diversen
  1. brokkel!
  2. brokkelt!
  3. gebrokkeld
  4. brokkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für brokkelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
mettre en miettes brokkelen; kruimelen verbrokkelen; verkruimelen
morceler brokkelen; kruimelen snipperen; verknippen; versnipperen
s'émietter brokkelen; kruimelen verbrokkelen; verkruimelen
tomber en miettes brokkelen; kruimelen
émietter brokkelen; kruimelen