Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. afgepast:
  2. afpassen:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afgepast (Niederländisch) ins Französisch

afgepast:

afgepast Adjektiv

  1. afgepast
    mesuré; compté; bien mesuré

Übersetzung Matrix für afgepast:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bien mesuré afgepast afgemeten praten; stijf
compté afgepast afgemeten praten; afgeteld; stijf
mesuré afgepast afgemeten praten; gemeten; stijf

afpassen:

afpassen Verb (pas af, past af, paste af, pasten af, afgepast)

  1. afpassen

Konjugationen für afpassen:

o.t.t.
  1. pas af
  2. past af
  3. past af
  4. passen af
  5. passen af
  6. passen af
o.v.t.
  1. paste af
  2. paste af
  3. paste af
  4. pasten af
  5. pasten af
  6. pasten af
v.t.t.
  1. heb afgepast
  2. hebt afgepast
  3. heeft afgepast
  4. hebben afgepast
  5. hebben afgepast
  6. hebben afgepast
v.v.t.
  1. had afgepast
  2. had afgepast
  3. had afgepast
  4. hadden afgepast
  5. hadden afgepast
  6. hadden afgepast
o.t.t.t.
  1. zal afpassen
  2. zult afpassen
  3. zal afpassen
  4. zullen afpassen
  5. zullen afpassen
  6. zullen afpassen
o.v.t.t.
  1. zou afpassen
  2. zou afpassen
  3. zou afpassen
  4. zouden afpassen
  5. zouden afpassen
  6. zouden afpassen
diversen
  1. pas af!
  2. past af!
  3. afgepast
  4. afpassende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afpassen [znw.] Nomen

  1. afpassen

Übersetzung Matrix für afpassen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fait de faire l'appoint afpassen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
faire l'appoint afpassen aanvullen; completeren; toevoegen; voltallig maken

Wiktionary Übersetzungen für afpassen:

afpassen
verb
  1. nauwkeurig afmeten