Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. vooruitbrengen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für vooruitbrengen (Niederländisch) ins Spanisch

vooruitbrengen:

vooruitbrengen Verb (breng vooruit, brengt vooruit, bracht vooruit, brachten vooruit, vooruitgebracht)

  1. vooruitbrengen

Konjugationen für vooruitbrengen:

o.t.t.
  1. breng vooruit
  2. brengt vooruit
  3. brengt vooruit
  4. brengen vooruit
  5. brengen vooruit
  6. brengen vooruit
o.v.t.
  1. bracht vooruit
  2. bracht vooruit
  3. bracht vooruit
  4. brachten vooruit
  5. brachten vooruit
  6. brachten vooruit
v.t.t.
  1. heb vooruitgebracht
  2. hebt vooruitgebracht
  3. heeft vooruitgebracht
  4. hebben vooruitgebracht
  5. hebben vooruitgebracht
  6. hebben vooruitgebracht
v.v.t.
  1. had vooruitgebracht
  2. had vooruitgebracht
  3. had vooruitgebracht
  4. hadden vooruitgebracht
  5. hadden vooruitgebracht
  6. hadden vooruitgebracht
o.t.t.t.
  1. zal vooruitbrengen
  2. zult vooruitbrengen
  3. zal vooruitbrengen
  4. zullen vooruitbrengen
  5. zullen vooruitbrengen
  6. zullen vooruitbrengen
o.v.t.t.
  1. zou vooruitbrengen
  2. zou vooruitbrengen
  3. zou vooruitbrengen
  4. zouden vooruitbrengen
  5. zouden vooruitbrengen
  6. zouden vooruitbrengen
diversen
  1. breng vooruit!
  2. brengt vooruit!
  3. vooruitgebracht
  4. vooruitbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für vooruitbrengen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avanzar vooruitgaan; vorderen
mejorar verbeteren
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avanzar vooruitbrengen aanrukken; aflopen; bevorderd worden; doordrijven; geweld gebruiken; hogerop komen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opmarcheren; oprukken; opschieten; reppen; snellen; spoeden; verder komen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; vliegen; voorbijgaan; voortschrijden; vooruitgaan; vooruitkomen; vorderen; zich haasten; zich opwerken; zich spoeden
mejorar vooruitbrengen beter worden; beteren; bijwerken; corrigeren; goed gaan; goedmaken; herstellen; herzien; het goed maken; leven beteren; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; progressie maken; renoveren; repareren; restaureren; verbeteren; veredelen; verfijnen; vooruitgang boeken