Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. volvoeren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für volvoeren (Niederländisch) ins Spanisch

volvoeren:

volvoeren Verb (volvoer, volvoert, volvoerde, volvoerden, volvoerd)

  1. volvoeren

Konjugationen für volvoeren:

o.t.t.
  1. volvoer
  2. volvoert
  3. volvoert
  4. volvoeren
  5. volvoeren
  6. volvoeren
o.v.t.
  1. volvoerde
  2. volvoerde
  3. volvoerde
  4. volvoerden
  5. volvoerden
  6. volvoerden
v.t.t.
  1. heb volvoerd
  2. hebt volvoerd
  3. heeft volvoerd
  4. hebben volvoerd
  5. hebben volvoerd
  6. hebben volvoerd
v.v.t.
  1. had volvoerd
  2. had volvoerd
  3. had volvoerd
  4. hadden volvoerd
  5. hadden volvoerd
  6. hadden volvoerd
o.t.t.t.
  1. zal volvoeren
  2. zult volvoeren
  3. zal volvoeren
  4. zullen volvoeren
  5. zullen volvoeren
  6. zullen volvoeren
o.v.t.t.
  1. zou volvoeren
  2. zou volvoeren
  3. zou volvoeren
  4. zouden volvoeren
  5. zouden volvoeren
  6. zouden volvoeren
diversen
  1. volvoer!
  2. volvoert!
  3. volvoerd
  4. volvoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für volvoeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ejecutar volvoeren bedingen; bewerkstelligen; doodschieten; doodvonnis uitvoeren; executeren; fixen; klaarspelen; lappen; om het leven brengen; ombrengen; ter dood brengen; terechtstellen; uitvoeren; vermoorden; voltrekken; voor elkaar krijgen