Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. omploegen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für omploegen (Niederländisch) ins Spanisch

omploegen:

omploegen Verb (ploeg om, ploegt om, ploegde om, ploegden om, omgeploegd)

  1. omploegen (omspitten; omwerken; spitten; ploegen; omgraven)
    labrar; arar

Konjugationen für omploegen:

o.t.t.
  1. ploeg om
  2. ploegt om
  3. ploegt om
  4. ploegen om
  5. ploegen om
  6. ploegen om
o.v.t.
  1. ploegde om
  2. ploegde om
  3. ploegde om
  4. ploegden om
  5. ploegden om
  6. ploegden om
v.t.t.
  1. heb omgeploegd
  2. hebt omgeploegd
  3. heeft omgeploegd
  4. hebben omgeploegd
  5. hebben omgeploegd
  6. hebben omgeploegd
v.v.t.
  1. had omgeploegd
  2. had omgeploegd
  3. had omgeploegd
  4. hadden omgeploegd
  5. hadden omgeploegd
  6. hadden omgeploegd
o.t.t.t.
  1. zal omploegen
  2. zult omploegen
  3. zal omploegen
  4. zullen omploegen
  5. zullen omploegen
  6. zullen omploegen
o.v.t.t.
  1. zou omploegen
  2. zou omploegen
  3. zou omploegen
  4. zouden omploegen
  5. zouden omploegen
  6. zouden omploegen
en verder
  1. is omgeploegd
  2. zijn omgeploegd
diversen
  1. ploeg om!
  2. ploegt om!
  3. omgeploegd
  4. omploegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für omploegen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
arar omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten
labrar omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten behandelen; verzorgen