Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. cureren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für cureren (Niederländisch) ins Spanisch

cureren:

cureren Verb (cureer, cureert, cureerde, cureerden, gecureerd)

  1. cureren (genezen)

Konjugationen für cureren:

o.t.t.
  1. cureer
  2. cureert
  3. cureert
  4. cureren
  5. cureren
  6. cureren
o.v.t.
  1. cureerde
  2. cureerde
  3. cureerde
  4. cureerden
  5. cureerden
  6. cureerden
v.t.t.
  1. heb gecureerd
  2. hebt gecureerd
  3. heeft gecureerd
  4. hebben gecureerd
  5. hebben gecureerd
  6. hebben gecureerd
v.v.t.
  1. had gecureerd
  2. had gecureerd
  3. had gecureerd
  4. hadden gecureerd
  5. hadden gecureerd
  6. hadden gecureerd
o.t.t.t.
  1. zal cureren
  2. zult cureren
  3. zal cureren
  4. zullen cureren
  5. zullen cureren
  6. zullen cureren
o.v.t.t.
  1. zou cureren
  2. zou cureren
  3. zou cureren
  4. zouden cureren
  5. zouden cureren
  6. zouden cureren
diversen
  1. cureer!
  2. cureert!
  3. gecureerd
  4. curerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für cureren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
curar cureren; genezen gezond maken
curarse cureren; genezen beteren; gezond maken; leven beteren
ponerse bueno cureren; genezen beteren; genezen; gezond maken; gezond worden; helen
reponerse cureren; genezen bekomen; beteren; genezen; gezond worden; helen; heroveren; herstellen; leven beteren; opkikkeren; opknappen; repareren; restaureren; vernieuwen; zich hervinden
restablecerse cureren; genezen beteren; genezen; genezen van ziekte; gezond maken; gezond worden; helen; heroveren; herstellen; hervinden; leven beteren; opkikkeren; opknappen; repareren; restaureren; revalideren; terugvinden; vernieuwen
sanar cureren; genezen gezond maken; opfrissen; opknappen; renoveren; restaureren; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen

Wiktionary Übersetzungen für cureren:

cureren
verb
  1. (overgankelijk) genezen

Cross Translation:
FromToVia
cureren sanar; curar; guarir guérirdélivrer d’un mal physique.
cureren sanar; curar; guarir guérir — Se délivrer d’un mal physique.
cureren cuidar; atender a; cuidar de; curar; medicar soigneravoir soin de quelqu’un ou de quelque chose.