Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. beklemmen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für beklemmen (Niederländisch) ins Spanisch

beklemmen:

beklemmen Verb (beklem, beklemt, beklemde, beklemden, beklemd)

  1. beklemmen (benauwen)

Konjugationen für beklemmen:

o.t.t.
  1. beklem
  2. beklemt
  3. beklemt
  4. beklemmen
  5. beklemmen
  6. beklemmen
o.v.t.
  1. beklemde
  2. beklemde
  3. beklemde
  4. beklemden
  5. beklemden
  6. beklemden
v.t.t.
  1. heb beklemd
  2. hebt beklemd
  3. heeft beklemd
  4. hebben beklemd
  5. hebben beklemd
  6. hebben beklemd
v.v.t.
  1. had beklemd
  2. had beklemd
  3. had beklemd
  4. hadden beklemd
  5. hadden beklemd
  6. hadden beklemd
o.t.t.t.
  1. zal beklemmen
  2. zult beklemmen
  3. zal beklemmen
  4. zullen beklemmen
  5. zullen beklemmen
  6. zullen beklemmen
o.v.t.t.
  1. zou beklemmen
  2. zou beklemmen
  3. zou beklemmen
  4. zouden beklemmen
  5. zouden beklemmen
  6. zouden beklemmen
diversen
  1. beklem!
  2. beklemt!
  3. beklemd
  4. beklemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für beklemmen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
inquietar zorg inboezemen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
angustiar beklemmen; benauwen alarmeren; beangstigen; benauwen; ongerust maken
inquietar beklemmen; benauwen alarmeren; ongerust maken; ontstellen; verontrusten
oprimir beklemmen; benauwen butsen; een deuk maken in; indeuken; indrukken; induwen; naar beneden drukken; persen; verdrukken

Wiktionary Übersetzungen für beklemmen:

beklemmen
verb
  1. een bedrukt gevoel geven

Cross Translation:
FromToVia
beklemmen oprimir; angustiar beklemmen — (transitiv), von etwas: jemanden körperlich oder seelisch beengen, bedrücken
beklemmen obsesionar obséderimportuner, excéder quelqu’un par ses assiduités, par ses démarches.