Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. afgeweekt:
  2. afweken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afgeweekt (Niederländisch) ins Spanisch

afgeweekt:

afgeweekt Adjektiv

  1. afgeweekt
    despegado; remojado

Übersetzung Matrix für afgeweekt:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
despegado afgeweekt chagrijnig; doorgebroken; knorrig; korzelig; nors; nurks
remojado afgeweekt ingeweekt

afgeweekt form of afweken:

afweken Verb (week af, weekt af, weekte af, weekten af, afgeweekt)

  1. afweken
  2. afweken (losweken; afstomen)

Konjugationen für afweken:

o.t.t.
  1. week af
  2. weekt af
  3. weekt af
  4. weken af
  5. weken af
  6. weken af
o.v.t.
  1. weekte af
  2. weekte af
  3. weekte af
  4. weekten af
  5. weekten af
  6. weekten af
v.t.t.
  1. heb afgeweekt
  2. hebt afgeweekt
  3. heeft afgeweekt
  4. hebben afgeweekt
  5. hebben afgeweekt
  6. hebben afgeweekt
v.v.t.
  1. had afgeweekt
  2. had afgeweekt
  3. had afgeweekt
  4. hadden afgeweekt
  5. hadden afgeweekt
  6. hadden afgeweekt
o.t.t.t.
  1. zal afweken
  2. zult afweken
  3. zal afweken
  4. zullen afweken
  5. zullen afweken
  6. zullen afweken
o.v.t.t.
  1. zou afweken
  2. zou afweken
  3. zou afweken
  4. zouden afweken
  5. zouden afweken
  6. zouden afweken
diversen
  1. week af!
  2. weekt af!
  3. afgeweekt
  4. afwekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afweken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
despegar afvloeien; wegstromen; wegvloeien
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
despegar afstomen; afweken; losweken aanvangen; beginnen; de hoogte ingaan; doorbreken; in de lucht omhoogstijgen; loskomen; omhoogkomen; ontslagen worden; op vrije voeten gesteld worden; opstijgen; opvliegen; starten; stijgen; van start gaan; vrijkomen
despegar remojando afstomen; afweken; losweken
soltarse afstomen; afweken; losweken detacheren; eraf gaan; los worden; losbarsten; losbreken; losgaan; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; scheiden; tornen; uithalen; uittrekken