Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. aaneenbinden:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aaneenbinden (Niederländisch) ins Spanisch

aaneenbinden:

aaneenbinden Verb (bind aaneen, bindt aaneen, bond aaneen, bonden aaneen, aaneengebonden)

  1. aaneenbinden (samenbinden; verbinden; aan elkaar binden)

Konjugationen für aaneenbinden:

o.t.t.
  1. bind aaneen
  2. bindt aaneen
  3. bindt aaneen
  4. binden aaneen
  5. binden aaneen
  6. binden aaneen
o.v.t.
  1. bond aaneen
  2. bond aaneen
  3. bond aaneen
  4. bonden aaneen
  5. bonden aaneen
  6. bonden aaneen
v.t.t.
  1. heb aaneengebonden
  2. hebt aaneengebonden
  3. heeft aaneengebonden
  4. hebben aaneengebonden
  5. hebben aaneengebonden
  6. hebben aaneengebonden
v.v.t.
  1. had aaneengebonden
  2. had aaneengebonden
  3. had aaneengebonden
  4. hadden aaneengebonden
  5. hadden aaneengebonden
  6. hadden aaneengebonden
o.t.t.t.
  1. zal aaneenbinden
  2. zult aaneenbinden
  3. zal aaneenbinden
  4. zullen aaneenbinden
  5. zullen aaneenbinden
  6. zullen aaneenbinden
o.v.t.t.
  1. zou aaneenbinden
  2. zou aaneenbinden
  3. zou aaneenbinden
  4. zouden aaneenbinden
  5. zouden aaneenbinden
  6. zouden aaneenbinden
diversen
  1. bind aaneen!
  2. bindt aaneen!
  3. aaneengebonden
  4. aaneenbindende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für aaneenbinden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abrochar aangespen; vastgespen
atar aanhechten; aanknopen; vasthechten
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abotonar aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; verbinden aan elkaar knopen; bevestigen; dichtdoen; dichtknopen; knopen; verbinden
abrochar aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; verbinden aan elkaar knopen; aanhaken; aankoppelen; bevestigen; dichtbinden; dichtdoen; dichtknopen; knopen; toebinden; vasthaken; vastkoppelen; verbinden
atar aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; verbinden aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanhechten; aanlijnen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; binden; detineren; dichtbinden; dichtrijgen; dichtsnoeren; gevangenhouden; hechten; hoogbinden; in hechtenis houden; knevelen; knopen; om het lijf binden; ombinden; omhoogbinden; omwinden; onderbinden; opbinden; rijgen; samenbundelen; samenknopen; snoeren; strikken; toebinden; toesnoeren; vastbinden; vasthouden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; verankeren
encordar aan elkaar binden; aaneenbinden; samenbinden; verbinden knopen; samenknopen

Wiktionary Übersetzungen für aaneenbinden:


Cross Translation:
FromToVia
aaneenbinden atar; liar; amarrar bundle — to tie or wrap together