Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. filteren:
  2. filter:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für filteren (Niederländisch) ins Englisch

filteren:

filteren Verb (filter, filtert, filterde, filterden, gefilterd)

  1. filteren (doorzijgen; zeven; filtreren; ziften)
    to sieve; to sift; to filter; to percolate
    • sieve Verb (sieves, sieved, sieving)
    • sift Verb (sifts, sifted, sifting)
    • filter Verb (filters, filtered, filtering)
    • percolate Verb (percolates, percolated, percolating)
  2. filteren (doorsijpelen)
    to seep through; to filter through
    • seep through Verb (seeps through, seeped through, seeping through)
    • filter through Verb (filters through, filtered through, filtering through)
  3. filteren
    to filter
    – To display files that meet certain criteria. For example, you might filter files by a particular author so that you only see the files written by that person. Filtering does not delete files, it simply changes the view so that you only see the files that meet your criteria. 1
    • filter Verb (filters, filtered, filtering)

Konjugationen für filteren:

o.t.t.
  1. filter
  2. filtert
  3. filtert
  4. filteren
  5. filteren
  6. filteren
o.v.t.
  1. filterde
  2. filterde
  3. filterde
  4. filterden
  5. filterden
  6. filterden
v.t.t.
  1. heb gefilterd
  2. hebt gefilterd
  3. heeft gefilterd
  4. hebben gefilterd
  5. hebben gefilterd
  6. hebben gefilterd
v.v.t.
  1. had gefilterd
  2. had gefilterd
  3. had gefilterd
  4. hadden gefilterd
  5. hadden gefilterd
  6. hadden gefilterd
o.t.t.t.
  1. zal filteren
  2. zult filteren
  3. zal filteren
  4. zullen filteren
  5. zullen filteren
  6. zullen filteren
o.v.t.t.
  1. zou filteren
  2. zou filteren
  3. zou filteren
  4. zouden filteren
  5. zouden filteren
  6. zouden filteren
en verder
  1. is gefilterd
  2. zijn gefilterd
diversen
  1. filter!
  2. filtert!
  3. gefilterd
  4. filterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für filteren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
filter filter; filterzakje; regel
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
filter doorzijgen; filteren; filtreren; zeven; ziften laten doorsijpelen; percoleren
filter through doorsijpelen; filteren doorschemeren
percolate doorzijgen; filteren; filtreren; zeven; ziften
seep through doorsijpelen; filteren
sieve doorzijgen; filteren; filtreren; zeven; ziften
sift doorzijgen; filteren; filtreren; zeven; ziften ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken

Verwandte Wörter für "filteren":


Wiktionary Übersetzungen für filteren:

filteren
verb
  1. to pass through a filter or to act as though passing through a filter
  2. to sort, sift, or isolate
  3. (transitive) pass a liquid through a porous substance
  4. (intransitive) drain through a porous substance

Cross Translation:
FromToVia
filteren filter; screen; strain filtrerpasser par un filtre pour séparer un ou des éléments constituants.

filter:

filter [de ~ (m)] Nomen

  1. de filter (filterzakje)
    the filter; the coffee filter

filter

  1. filter (regel)
    the rule; the filter
    – A set of conditions and associated actions that may be applied to certain tasks. For example, an e-mail rule might stipulate that all messages from a particular sender be placed into a specific folder. 1
  2. filter
    the filter
    – A pattern or mask through which data is passed to separate specified items. 1

Übersetzung Matrix für filter:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
coffee filter filter; filterzakje
filter filter; filterzakje; regel
rule filter; regel bewind; dienstvoorschrift; gezag; macht; overheersing; regel; regentschap; regeringsstelsel; regime; reglement; richtlijn; richtsnoer; staatsbestel; stelregel; voorschrift; wetmatigheid
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
filter doorzijgen; filteren; filtreren; laten doorsijpelen; percoleren; zeven; ziften
rule bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; heersen van griep; macht uitoefenen; opdragen; overheersen; regeren; verordenen; verordonneren; verspreiden van ziekte

Verwandte Wörter für "filter":

  • filteren, filters, filtertje, filtertjes

Wiktionary Übersetzungen für filter:

filter
noun
  1. een voorwerp met kleine gaatjes waar water of gassen doorheen kunnen om gezuiverd te worden
filter
noun
  1. any device or procedure that acts to separate or isolate
  2. electronics or software to separate unwanted signal
  3. device for separating impurities from a fluid or other substance

Cross Translation:
FromToVia
filter filter; screen filtre — dispositif pour séparer