Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für zonk (Niederländisch) ins Deutsch

zinken:

zinken Verb (zink, zinkt, zonk, zonken, gezonken)

  1. zinken (onder water gaan; ondergaan)
    untergehen; sinken; versinken; versenken; einstürzen; einsinken; senken; herunterrutschen; sichsenken; fallen; sickern; umkommen
    • untergehen Verb (untergehe, untergehst, untergeht, untergang, untergangt, untergegangen)
    • sinken Verb (sinke, sinkst, sinkt, sank, sankt, gesunken)
    • versinken Verb (versinke, versinkst, versinkt, versank, versankt, versunken)
    • versenken Verb (versenke, versenkst, versenkt, versenkte, versenktet, versenkt)
    • einstürzen Verb (stürze ein, stürzest ein, stürzt ein, stürzte ein, stürztet ein, eingestürzt)
    • einsinken Verb (sinke ein, sinkst ein, sinkt ein, sinkte ein, sinktet ein, eingesinkt)
    • senken Verb (senke, senkst, senkt, senkte, senktet, gesenkt)
    • herunterrutschen Verb (rutsche herunter, rutschst herunter, rutscht herunter, rutschte herunter, rutschtet herunter, heruntergerutscht)
    • sichsenken Verb
    • fallen Verb (falle, fällst, fällt, fiel, fielt, gefallen)
    • sickern Verb (sickere, sickerst, sickert, sickerte, sickertet, gesickert)
    • umkommen Verb (komme um, kommst um, kommt um, kam um, kamt um, umgekommen)
  2. zinken (vergaan; achteruitgaan; teruggaan; )
    vergehen; zurückgehen; zerfallen; zurücklaufen
    • vergehen Verb (vergehe, vergehst, vergeht, vergang, vergangt, vergangen)
    • zurückgehen Verb (gehe zurück, gehst zurück, geht zurück, gang zurück, ganget zurück, zurückgegangen)
    • zerfallen Verb (zerfalle, zerfälst, zerfält, zerfiel, zerfieltet, zerfallen)
    • zurücklaufen Verb (laufe zurück, läufst zurück, läuft zurück, lief zurück, liefet zurück, zurückgelaufen)

Konjugationen für zinken:

o.t.t.
  1. zink
  2. zinkt
  3. zinkt
  4. zinken
  5. zinken
  6. zinken
o.v.t.
  1. zonk
  2. zonk
  3. zonk
  4. zonken
  5. zonken
  6. zonken
v.t.t.
  1. ben gezonken
  2. bent gezonken
  3. is gezonken
  4. zijn gezonken
  5. zijn gezonken
  6. zijn gezonken
v.v.t.
  1. was gezonken
  2. was gezonken
  3. was gezonken
  4. waren gezonken
  5. waren gezonken
  6. waren gezonken
o.t.t.t.
  1. zal zinken
  2. zult zinken
  3. zal zinken
  4. zullen zinken
  5. zullen zinken
  6. zullen zinken
o.v.t.t.
  1. zou zinken
  2. zou zinken
  3. zou zinken
  4. zouden zinken
  5. zouden zinken
  6. zouden zinken
diversen
  1. zink!
  2. zinkt!
  3. gezonken
  4. zinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zinken Adjektiv

  1. zinken
    aus Zink

Übersetzung Matrix für zinken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aus Zink kelderen; zakken
einsinken onder water gaan; ondergaan; zinken afglijden; aftakelen; afzakken; in elkaar zakken; induiken; ineenduiken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; kelderen; sterk afnemen; teruglopen; uitbuiken; uitzakken; vallen; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzinken; zakken
einstürzen onder water gaan; ondergaan; zinken afglijden; aftakelen; afzakken; doorbuigen; doorzakken; imploderen; in elkaar zakken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; kelderen; sterk afnemen; teruglopen; vallen; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzinken; zakken
fallen onder water gaan; ondergaan; zinken achteruitgaan; afdekken; afglijden; afnemen; afruimen; aftakelen; afzakken; buitelen; declineren; donderen; duikelen; inzinken; kelderen; minder worden; onderuitgaan; onweren; op zijn bek gaan; opruimen; slippen; ten val komen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; vallen; vervallen; wegglijden; wegschieten; wegzinken; zakken
herunterrutschen onder water gaan; ondergaan; zinken afdalen; eraf glijden; kelderen; naar beneden glijden; naarbeneden glijden; neerglijden; omlaagglijden; zakken
senken onder water gaan; ondergaan; zinken afprijzen; doordrenken; impregneren; kelderen; lager maken; reduceren; verlagen; verminderen; zakken
sichsenken onder water gaan; ondergaan; zinken uitbuiken; uitzakken
sickern onder water gaan; ondergaan; zinken afdruipen; doorlekken; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; in straaltjes afdruipen; kelderen; sijpelen; uitdruppelen; wegdruppelen; wegsijpelen; zakken
sinken onder water gaan; ondergaan; zinken achteruitgaan; afdekken; afnemen; afruimen; bezinken; declineren; doorleven; doorstaan; kelderen; lager worden; minder worden; neergaan; opruimen; ten onder gaan; verdragen; verduren; vergaan; verteren; zakken
umkommen onder water gaan; ondergaan; zinken bezwijken; doodgaan; heengaan; hongeren; hongerlijden; in de oorlog omkomen; in elkaar storten; inslapen; kapotgaan; omkomen; ondergaan; overlijden; sneuvelen; sterven; te gronde gaan; vallen; verhongeren; verongelukken; verrekken; wegvallen
untergehen onder water gaan; ondergaan; zinken bezwijken; de weg kwijtraken; doorleven; doorstaan; in elkaar storten; ondergaan; te gronde gaan; ten onder gaan; ten ondergaan; verdragen; verduren; verdwalen; vergaan; verkeerd gaan; verkeerd lopen; verongelukken; verteren
vergehen achteruitgaan; bezwijken; instorten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken aflopen; ten onder gaan; vergaan; verkommeren; verlopen; verongelukken; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
versenken onder water gaan; ondergaan; zinken doen zinken; galvaniseren; kelderen; verzinken; zakken
versinken onder water gaan; ondergaan; zinken afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; kelderen; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzinken; zakken
zerfallen achteruitgaan; bezwijken; instorten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken aan stukken vallen; bouwvallig worden; desintegreren; stukvallen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vervallen
zurückgehen achteruitgaan; bezwijken; instorten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken achteruitgaan; afglijden; afnemen; aftakelen; afzakken; bederven; dateren; declineren; degenereren; in de war sturen; inkrimpen; inzinken; kleiner worden; minder worden; nekken; ontaarden; ruïneren; slinken; teruggaan; teruggrijpen; verderven; vervallen; verworden; verzieken; wederkeren; weerkeren; wegglijden; wegzinken
zurücklaufen achteruitgaan; bezwijken; instorten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken achteruitgaan; bederven; degenereren; in de war sturen; nekken; ontaarden; ruïneren; verderven; verworden; verzieken
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aus Zink zinken

Verwandte Wörter für "zinken":


Wiktionary Übersetzungen für zinken:

zinken
verb
  1. in een vloeistof, meestal water, traag naar beneden zakken
zinken
adjective
  1. attributiv: aus Zink bestehend

Cross Translation:
FromToVia
zinken sinken founder — to sink
zinken sinken sink — descend into liquid, etc