Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. vergelend:
  2. vergelen:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für vergelend (Niederländisch) ins Deutsch

vergelend:

vergelend Adjektiv

  1. vergelend (tanend)

Übersetzung Matrix für vergelend:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
vergilbend tanend; vergelend

vergelend form of vergelen:

vergelen Verb (vergeel, vergeelt, vergeelde, vergeelden, vergeeld)

  1. vergelen
    vergilben
    • vergilben Verb (vergilbe, vergilbst, vergilbt, vergilbte, vergilbtet, vergilbt)

Konjugationen für vergelen:

o.t.t.
  1. vergeel
  2. vergeelt
  3. vergeelt
  4. vergelen
  5. vergelen
  6. vergelen
o.v.t.
  1. vergeelde
  2. vergeelde
  3. vergeelde
  4. vergeelden
  5. vergeelden
  6. vergeelden
v.t.t.
  1. heb vergeeld
  2. hebt vergeeld
  3. heeft vergeeld
  4. hebben vergeeld
  5. hebben vergeeld
  6. hebben vergeeld
v.v.t.
  1. had vergeeld
  2. had vergeeld
  3. had vergeeld
  4. hadden vergeeld
  5. hadden vergeeld
  6. hadden vergeeld
o.t.t.t.
  1. zal vergelen
  2. zult vergelen
  3. zal vergelen
  4. zullen vergelen
  5. zullen vergelen
  6. zullen vergelen
o.v.t.t.
  1. zou vergelen
  2. zou vergelen
  3. zou vergelen
  4. zouden vergelen
  5. zouden vergelen
  6. zouden vergelen
diversen
  1. vergeel!
  2. vergeelt!
  3. vergeeld
  4. vergelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für vergelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
vergilben vergelen

Wiktionary Übersetzungen für vergelen:

vergelen
verb
  1. geel worden door veroudering of invloed van de omgeving
vergelen
verb
  1. intransitiv: im Laufe der Zeit seine Ursprungsfarbe verlieren und einen gelblichen Ton annehmen

Cross Translation:
FromToVia
vergelen vergilben jaunirrendre jaune, peindre ou teindre en jaune.