Niederländisch

Detailübersetzungen für verenigd (Niederländisch) ins Deutsch

verenigd:


verenigen:

verenigen Verb (verenig, verenigt, verenigde, verenigden, verenigd)

  1. verenigen (verzamelen)
    versammeln; sammeln; scharen; ansammeln
    • versammeln Verb (versammele, versammelst, versammelt, versammelte, versammeltet, versammelt)
    • sammeln Verb (sammele, sammelst, sammelt, sammelte, sammeltet, gesammelt)
    • scharen Verb (schare, schärst, schärt, scharte, schartet, geschart)
    • ansammeln Verb (sammele an, sammelst an, sammelt an, sammelte an, sammeltet an, angesammelt)

Konjugationen für verenigen:

o.t.t.
  1. verenig
  2. verenigt
  3. verenigt
  4. verenigen
  5. verenigen
  6. verenigen
o.v.t.
  1. verenigde
  2. verenigde
  3. verenigde
  4. verenigden
  5. verenigden
  6. verenigden
v.t.t.
  1. heb verenigd
  2. hebt verenigd
  3. heeft verenigd
  4. hebben verenigd
  5. hebben verenigd
  6. hebben verenigd
v.v.t.
  1. had verenigd
  2. had verenigd
  3. had verenigd
  4. hadden verenigd
  5. hadden verenigd
  6. hadden verenigd
o.t.t.t.
  1. zal verenigen
  2. zult verenigen
  3. zal verenigen
  4. zullen verenigen
  5. zullen verenigen
  6. zullen verenigen
o.v.t.t.
  1. zou verenigen
  2. zou verenigen
  3. zou verenigen
  4. zouden verenigen
  5. zouden verenigen
  6. zouden verenigen
en verder
  1. ben verenigd
  2. bent verenigd
  3. is verenigd
  4. zijn verenigd
  5. zijn verenigd
  6. zijn verenigd
diversen
  1. verenig!
  2. verenigt!
  3. verenigd
  4. verenigen
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verenigen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ansammeln verenigen; verzamelen accumuleren; bijeenzamelen; hopen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; sparen; vergaren; verzamelen
sammeln verenigen; verzamelen accumuleren; bijeen krijgen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; collecteren; geld inzamelen; hopen; inzamelen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; sparen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken; vergaren; verzamelen
scharen verenigen; verzamelen op bankrekening zetten; scharen; sparen
versammeln verenigen; verzamelen bijeenkomen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; inzamelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; samenkomen; scharen; sparen; vergaren; verzamelen

Antonyme für "verenigen":


Verwandte Definitionen für "verenigen":

  1. er één geheel van maken1
    • de voorzitter probeerde de standpunten te verenigen1
  2. het er niet mee eens zijn1
    • ik kan mij niet met dat voorstel verenigen1
  3. één geheel worden1
    • de twee partijen hebben zich verenigd in één nieuwe partij1

Wiktionary Übersetzungen für verenigen:

verenigen
verb
  1. afzonderlijke delen tot één geheel maken

Cross Translation:
FromToVia
verenigen vereinen combine — have two or more things or properties that function together
verenigen anschließen; vereinigen; verknüpfen join — to combine more than one item into one; to put together
verenigen vereinigen; vereinen unify — cause to become one
verenigen vereinen unite — to come or bring together as one
verenigen einigen; vereinigen; fügen; gesellen; einrücken; kuppeln accouplerjoindre deux choses ensemble.
verenigen verbinden; verknüpfen; fügen; gesellen; vereinigen; addieren; beifügen; zufügen; hinzutun; zugeben; anfügen; hinzufügen; beilegen; ergänzen; hinzusetzen joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.