Niederländisch

Detailübersetzungen für vechten (Niederländisch) ins Deutsch

vechten:

vechten Verb (vecht, vocht, vochten, gevochten)

  1. vechten (knokken; bakkeleien; duelleren; kampen; matten)
    streiten; schlagen; bekämpfen; sich duellieren; bestreiten; sich raufen; balgen; sich keilen
    • streiten Verb (streite, streitest, streitet, stritt, strittet, gestritten)
    • schlagen Verb (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • bekämpfen Verb (bekämpfe, bekämpfst, bekämpft, bekämpfte, bekämpftet, bekämpft)
    • sich duellieren Verb (duelliere mich, duellierst dich, duelliert sich, duellierte sich, duelliertet euch, sich duelliert)
    • bestreiten Verb (bestreite, bestreitest, bestreitet, bestritt, bestrittet, bestritten)
    • sich raufen Verb (raufe mich, raufst dich, rauft sich, raufte sich, rauftet euch, sich gerauft)
    • balgen Verb (balge, balgst, balgt, balgte, balgtet, gebalgt)
    • sich keilen Verb (keile mich, keilst dich, keilt sich, keilte sich, keiltet euch, sich gekeilt)
  2. vechten (strijd voeren; strijden; kampen)
    kämpfen; fechten; streiten
    • kämpfen Verb (kämpfe, kämpfst, kämpft, kämpfte, kämpftet, gekämpft)
    • fechten Verb (fechte, fechtest, fechtet, focht, fochtet, gefochten)
    • streiten Verb (streite, streitest, streitet, stritt, strittet, gestritten)
  3. vechten (matten; strijden; knokken)
    kämpfen; streiten; sich prügeln
    • kämpfen Verb (kämpfe, kämpfst, kämpft, kämpfte, kämpftet, gekämpft)
    • streiten Verb (streite, streitest, streitet, stritt, strittet, gestritten)
    • sich prügeln Verb (prügele mich, prügelst dich, prügelt sich, prügelte sich, prügeltet euch, sich geprügelt)

Konjugationen für vechten:

o.t.t.
  1. vecht
  2. vecht
  3. vecht
  4. vechten
  5. vechten
  6. vechten
o.v.t.
  1. vocht
  2. vocht
  3. vocht
  4. vochten
  5. vochten
  6. vochten
v.t.t.
  1. heb gevochten
  2. hebt gevochten
  3. heeft gevochten
  4. hebben gevochten
  5. hebben gevochten
  6. hebben gevochten
v.v.t.
  1. had gevochten
  2. had gevochten
  3. had gevochten
  4. hadden gevochten
  5. hadden gevochten
  6. hadden gevochten
o.t.t.t.
  1. zal vechten
  2. zult vechten
  3. zal vechten
  4. zullen vechten
  5. zullen vechten
  6. zullen vechten
o.v.t.t.
  1. zou vechten
  2. zou vechten
  3. zou vechten
  4. zouden vechten
  5. zouden vechten
  6. zouden vechten
diversen
  1. vecht!
  2. vecht!
  3. gevochten
  4. vechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vechten [znw.] Nomen

  1. vechten (strijden)
    Streiten; Kämpfen

Übersetzung Matrix für vechten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Kämpfen strijden; vechten
Streiten strijden; vechten ruzie maken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
balgen bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven
bekämpfen bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; kleunen
bestreiten bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; in tegenspraak zijn met; kleunen; loochenen; ontkennen; protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken
fechten kampen; strijd voeren; strijden; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; kleine gevechten leveren; schermen; schermutselen
kämpfen kampen; knokken; matten; strijd voeren; strijden; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; een strijd houden; kleine gevechten leveren; met iemand worstelen; oorlog voeren; schermutselen; touwtrekken; worstelen; zich wringen
schlagen bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten behalen; bekampen; beroeren; bestrijden; beuken; bevechten; bonken; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; een klap geven; een opdonder verkopen; een radslag maken; hameren; hard slaan; heien; hengsten; in tweeën houwen; kleunen; klieven; klinken; kloven; meppen; raken; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; tokkelen; treffen; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren; verkrijgen; winnen
sich duellieren bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
sich keilen bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
sich prügeln knokken; matten; strijden; vechten
sich raufen bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
streiten bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; strijd voeren; strijden; vechten argumenteren; bekampen; bestrijden; bevechten; disputeren; harrewarren; in de clinch liggen; kibbelen; kiften; kijven; krakelen; redetwisten; ruzie hebben; ruzie maken; ruziën; twisten
- strijden

Synonyms for "vechten":


Verwandte Definitionen für "vechten":

  1. elkaar aanpakken met vuisten, wapens, of andere middelen1
    • de soldaten vechten tegen de vijand1
  2. je ergens voor inspannen1
    • hij vecht voor een eigen zaak1

Wiktionary Übersetzungen für vechten:


Cross Translation:
FromToVia
vechten kämpfen battle — (intransitive) to join in battle; to contend in fight
vechten streiten; fechten; kämpfen fight — to contend in physical conflict
vechten durchbeißen; tun struggle — to strive, to labour in difficulty, to fight
vechten kämpfen; streiten bataillerlivrer de petits combats.
vechten kämpfen; streiten combattreattaquer son ennemi, ou en soutenir l’attaque.

Computerübersetzung von Drittern:

Verwandte Übersetzungen für vechten