Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. uitdiepen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitdiepen (Niederländisch) ins Deutsch

uitdiepen:

uitdiepen Verb (diep uit, diept uit, diepte uit, diepten uit, uitgediept)

  1. uitdiepen
    aushöhlen
    • aushöhlen Verb (höhle aus, höhlst aus, höhlt aus, höhlte aus, höhltet aus, ausgehöhlt)

Konjugationen für uitdiepen:

o.t.t.
  1. diep uit
  2. diept uit
  3. diept uit
  4. diepen uit
  5. diepen uit
  6. diepen uit
o.v.t.
  1. diepte uit
  2. diepte uit
  3. diepte uit
  4. diepten uit
  5. diepten uit
  6. diepten uit
v.t.t.
  1. heb uitgediept
  2. hebt uitgediept
  3. heeft uitgediept
  4. hebben uitgediept
  5. hebben uitgediept
  6. hebben uitgediept
v.v.t.
  1. had uitgediept
  2. had uitgediept
  3. had uitgediept
  4. hadden uitgediept
  5. hadden uitgediept
  6. hadden uitgediept
o.t.t.t.
  1. zal uitdiepen
  2. zult uitdiepen
  3. zal uitdiepen
  4. zullen uitdiepen
  5. zullen uitdiepen
  6. zullen uitdiepen
o.v.t.t.
  1. zou uitdiepen
  2. zou uitdiepen
  3. zou uitdiepen
  4. zouden uitdiepen
  5. zouden uitdiepen
  6. zouden uitdiepen
en verder
  1. ben uitgediept
  2. bent uitgediept
  3. is uitgediept
  4. zijn uitgediept
  5. zijn uitgediept
  6. zijn uitgediept
diversen
  1. diep uit!
  2. diept uit!
  3. uitgediept
  4. uitdiepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitdiepen [znw.] Nomen

  1. uitdiepen
    Austiefen; Vertiefen

Übersetzung Matrix für uitdiepen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Austiefen uitdiepen
Vertiefen uitdiepen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aushöhlen uitdiepen iets afbreken; slopen; uitgraven; uithollen; verdiepen