Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. scheep gaan:


Niederländisch

Detailübersetzungen für scheep gaan (Niederländisch) ins Deutsch

scheep gaan:

scheep gaan Verb (ga scheep, gaat scheep, ging scheep, gingen scheep, scheep gegaan)

  1. scheep gaan (inschepen; aan boord gaan)
    einschiffen
    • einschiffen Verb (schiffe ein, schiffst ein, schifft ein, schiffte ein, schifftet ein, eingeschifft)

Konjugationen für scheep gaan:

o.t.t.
  1. ga scheep
  2. gaat scheep
  3. gaat scheep
  4. gaan scheep
  5. gaan scheep
  6. gaan scheep
o.v.t.
  1. ging scheep
  2. ging scheep
  3. ging scheep
  4. gingen scheep
  5. gingen scheep
  6. gingen scheep
v.t.t.
  1. heb scheep gegaan
  2. hebt scheep gegaan
  3. heeft scheep gegaan
  4. hebben scheep gegaan
  5. hebben scheep gegaan
  6. hebben scheep gegaan
v.v.t.
  1. had scheep gegaan
  2. had scheep gegaan
  3. had scheep gegaan
  4. hadden scheep gegaan
  5. hadden scheep gegaan
  6. hadden scheep gegaan
o.t.t.t.
  1. zal scheep gaan
  2. zult scheep gaan
  3. zal scheep gaan
  4. zullen scheep gaan
  5. zullen scheep gaan
  6. zullen scheep gaan
o.v.t.t.
  1. zou scheep gaan
  2. zou scheep gaan
  3. zou scheep gaan
  4. zouden scheep gaan
  5. zouden scheep gaan
  6. zouden scheep gaan
en verder
  1. ben scheep gegaan
  2. bent scheep gegaan
  3. is scheep gegaan
  4. zijn scheep gegaan
  5. zijn scheep gegaan
  6. zijn scheep gegaan
diversen
  1. ga scheep!
  2. gaat scheep!
  3. scheep gegaan
  4. scheep gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für scheep gaan:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
einschiffen aan boord gaan; inschepen; scheep gaan aan boord gaan; aan boord klimmen; afreizen; opstappen; smeren; verschepen; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken

Verwandte Übersetzungen für scheep gaan