Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. samenknopen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für samenknopen (Niederländisch) ins Deutsch

samenknopen:

samenknopen Verb (knoop samen, knoopt samen, knoopte samen, knoopten samen, samengeknoopt)

  1. samenknopen (knopen)
    verknüpfen; schnüren; verknoten
    • schnüren Verb (schnüre, schnürst, schnürt, schnürte, schnürtet, geschnürt)
    • verknoten Verb (verknote, verknotest, verknotet, verknotete, verknotetet, verknotet)

Konjugationen für samenknopen:

o.t.t.
  1. knoop samen
  2. knoopt samen
  3. knoopt samen
  4. knopen samen
  5. knopen samen
  6. knopen samen
o.v.t.
  1. knoopte samen
  2. knoopte samen
  3. knoopte samen
  4. knoopten samen
  5. knoopten samen
  6. knoopten samen
v.t.t.
  1. heb samengeknoopt
  2. hebt samengeknoopt
  3. heeft samengeknoopt
  4. hebben samengeknoopt
  5. hebben samengeknoopt
  6. hebben samengeknoopt
v.v.t.
  1. had samengeknoopt
  2. had samengeknoopt
  3. had samengeknoopt
  4. hadden samengeknoopt
  5. hadden samengeknoopt
  6. hadden samengeknoopt
o.t.t.t.
  1. zal samenknopen
  2. zult samenknopen
  3. zal samenknopen
  4. zullen samenknopen
  5. zullen samenknopen
  6. zullen samenknopen
o.v.t.t.
  1. zou samenknopen
  2. zou samenknopen
  3. zou samenknopen
  4. zouden samenknopen
  5. zouden samenknopen
  6. zouden samenknopen
diversen
  1. knoop samen!
  2. knoopt samen!
  3. samengeknoopt
  4. samenknopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für samenknopen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
schnüren knopen; samenknopen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; dichtrijgen; dichtsnoeren; in de val laten lopen; knellen; knopen; overstag gaan; rijgen; samenbinden; snoeren; strak zitten; strikken; toesnoeren; vastbinden; vastknopen; vastsjorren; verbinden
verknoten knopen; samenknopen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; afbinden; afsnoeren; bevestigen; dichtdoen; dichtknopen; knopen; samenbinden; strikken; vastknopen; verbinden
verknüpfen knopen; samenknopen koppelen; samenvoegen

Wiktionary Übersetzungen für samenknopen:

samenknopen
verb
  1. (transitiv) durch einen Knoten verbinden, anbinden