Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. reveleren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für reveleren (Niederländisch) ins Deutsch

reveleren:

reveleren Verb (reveleer, reveleert, reveleerde, reveleerden, gereveleerd)

  1. reveleren (bloot leggen)
    entdecken
    • entdecken Verb (entdecke, entdeckst, entdeckt, entdeckte, entdecktet, entdeckt)

Konjugationen für reveleren:

o.t.t.
  1. reveleer
  2. reveleert
  3. reveleert
  4. reveleren
  5. reveleren
  6. reveleren
o.v.t.
  1. reveleerde
  2. reveleerde
  3. reveleerde
  4. reveleerden
  5. reveleerden
  6. reveleerden
v.t.t.
  1. ben gereveleerd
  2. bent gereveleerd
  3. is gereveleerd
  4. zijn gereveleerd
  5. zijn gereveleerd
  6. zijn gereveleerd
v.v.t.
  1. was gereveleerd
  2. was gereveleerd
  3. was gereveleerd
  4. waren gereveleerd
  5. waren gereveleerd
  6. waren gereveleerd
o.t.t.t.
  1. zal reveleren
  2. zult reveleren
  3. zal reveleren
  4. zullen reveleren
  5. zullen reveleren
  6. zullen reveleren
o.v.t.t.
  1. zou reveleren
  2. zou reveleren
  3. zou reveleren
  4. zouden reveleren
  5. zouden reveleren
  6. zouden reveleren
diversen
  1. reveleer!
  2. reveleert!
  3. gereveleerd
  4. revelerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für reveleren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
entdecken bloot leggen; reveleren bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontdekken; ontwaren; opsporen; signaleren; vinden; voelen; waarnemen; zien