Niederländisch
Detailübersetzungen für klateren (Niederländisch) ins Deutsch
klateren:
-
klateren
Konjugationen für klateren:
o.t.t.
- klater
- klatert
- klatert
- klateren
- klateren
- klateren
o.v.t.
- klaterde
- klaterde
- klaterde
- klaterden
- klaterden
- klaterden
v.t.t.
- heb geklaterd
- hebt geklaterd
- heeft geklaterd
- hebben geklaterd
- hebben geklaterd
- hebben geklaterd
v.v.t.
- had geklaterd
- had geklaterd
- had geklaterd
- hadden geklaterd
- hadden geklaterd
- hadden geklaterd
o.t.t.t.
- zal klateren
- zult klateren
- zal klateren
- zullen klateren
- zullen klateren
- zullen klateren
o.v.t.t.
- zou klateren
- zou klateren
- zou klateren
- zouden klateren
- zouden klateren
- zouden klateren
diversen
- klater!
- klatert!
- geklaterd
- klaterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für klateren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
plätschern | klateren | kabbelen; klotsen |
Computerübersetzung von Drittern: