Niederländisch
Detailübersetzungen für innoveren (Niederländisch) ins Deutsch
innoveren:
-
innoveren
innovieren; erhalten; erneuern; flicken; auswechseln; renovieren; ausbessern; restaurieren-
auswechseln Verb (wechsele aus, wechselst aus, wechselt aus, wechselte aus, wechseltet aus, ausgewechselt)
-
restaurieren Verb (restauriere, restaurierst, restauriert, restaurierte, restauriertet, restauriert)
Konjugationen für innoveren:
o.t.t.
- innoveer
- innoveert
- innoveert
- innoveren
- innoveren
- innoveren
o.v.t.
- innoveerde
- innoveerde
- innoveerde
- innoveerden
- innoveerden
- innoveerden
v.t.t.
- heb geïnnoveerd
- hebt geïnnoveerd
- heeft geïnnoveerd
- hebben geïnnoveerd
- hebben geïnnoveerd
- hebben geïnnoveerd
v.v.t.
- had geïnnoveerd
- had geïnnoveerd
- had geïnnoveerd
- hadden geïnnoveerd
- hadden geïnnoveerd
- hadden geïnnoveerd
o.t.t.t.
- zal innoveren
- zult innoveren
- zal innoveren
- zullen innoveren
- zullen innoveren
- zullen innoveren
o.v.t.t.
- zou innoveren
- zou innoveren
- zou innoveren
- zouden innoveren
- zouden innoveren
- zouden innoveren
en verder
- is geïnnoveerd
diversen
- innoveer!
- innoveert!
- geïnnoveerd
- innoverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze