Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. doch:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für doch (Niederländisch) ins Deutsch

doch:

doch

  1. doch

doch Adjektiv

  1. doch (echter; maar; niettemin; nochtans)
    aber; doch; allerdings; allein

Übersetzung Matrix für doch:

ConjunctionVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
- echter; nochtans
Not SpecifiedVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
- maar
OtherVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aber doch
doch doch
jedoch doch
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aber doch; echter; maar; niettemin; nochtans echter; maar
allein doch; echter; maar; niettemin; nochtans echter; maar
allerdings doch; echter; maar; niettemin; nochtans al; alreeds; daadwerkelijk; desalniettemin; desondanks; echt; evengoed; evenwel; heus; inderdaad; jawel; jazeker; metterdaad; niettegenstaande; niettemin; nochtans; reeds; toch; voorwaar; weliswaar; werkelijk
doch doch; echter; maar; niettemin; nochtans desalniettemin; desondanks; evengoed; niettegenstaande; toch
jedoch desondanks; echter; evenwel; maar; niettemin; nochtans; nog wel; toch

Synonyms for "doch":


Verwandte Definitionen für "doch":

  1. geeft een tegenstelling aan1
    • hij is lastig doch interessant1

Wiktionary Übersetzungen für doch:


Cross Translation:
FromToVia
doch doch; ja, schon; ja, doch si — Oui (1)

Computerübersetzung von Drittern: