Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. beuken:
  2. beuk:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für beuken (Niederländisch) ins Deutsch

beuken:

beuken Verb (beuk, beukt, beukte, beukten, gebeukt)

  1. beuken (rammen)
    hauen; rammen; schlagen; hämmern
    • hauen Verb (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)
    • rammen Verb (ramme, rammst, rammt, rammte, rammtet, gerammt)
    • schlagen Verb (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • hämmern Verb (hämmre, hämmerst, hämmert, hämmerte, hämmertet, gehämmert)

Konjugationen für beuken:

o.t.t.
  1. beuk
  2. beukt
  3. beukt
  4. beuken
  5. beuken
  6. beuken
o.v.t.
  1. beukte
  2. beukte
  3. beukte
  4. beukten
  5. beukten
  6. beukten
v.t.t.
  1. heb gebeukt
  2. hebt gebeukt
  3. heeft gebeukt
  4. hebben gebeukt
  5. hebben gebeukt
  6. hebben gebeukt
v.v.t.
  1. had gebeukt
  2. had gebeukt
  3. had gebeukt
  4. hadden gebeukt
  5. hadden gebeukt
  6. hadden gebeukt
o.t.t.t.
  1. zal beuken
  2. zult beuken
  3. zal beuken
  4. zullen beuken
  5. zullen beuken
  6. zullen beuken
o.v.t.t.
  1. zou beuken
  2. zou beuken
  3. zou beuken
  4. zouden beuken
  5. zouden beuken
  6. zouden beuken
diversen
  1. beuk!
  2. beukt!
  3. gebeukt
  4. beukend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

beuken Adjektiv

  1. beuken (beukehouten)

Übersetzung Matrix für beuken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
hauen beuken; rammen bomen kappen; bonken; een klap geven; hakken; hameren; hard slaan; hengsten; houwen; kappen; knuppelen; meppen; omhakken; rammen; ranselen; schoppen; slaan; timmeren; trappen; trappen geven; vellen
hämmern beuken; rammen bonken; bonzen; doordouwen; doorzetten; hameren; hard slaan; hengsten; inhameren; instampen; klinken; kloppen met een hamer; luiden; meppen; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren
rammen beuken; rammen aanvaren; bonken; hameren; hard slaan; heien; hengsten; meppen; rammen; slaan; timmeren
schlagen beuken; rammen bakkeleien; behalen; bekampen; beroeren; bestrijden; bevechten; bonken; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; duelleren; een klap geven; een opdonder verkopen; een radslag maken; hameren; hard slaan; heien; hengsten; in tweeën houwen; kampen; kleunen; klieven; klinken; kloven; knokken; matten; meppen; raken; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; tokkelen; treffen; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren; vechten; verkrijgen; winnen
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
buchenhölzern beukehouten; beuken

Verwandte Wörter für "beuken":


beuken form of beuk:

beuk [de ~ (m)] Nomen

  1. de beuk (beukenboom)
    die Buche; die Waldbuche

Übersetzung Matrix für beuk:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Buche beuk; beukenboom
Waldbuche beuk; beukenboom

Verwandte Wörter für "beuk":


Wiktionary Übersetzungen für beuk:

beuk
noun
  1. Laubbaum der Gattung Fagus

Cross Translation:
FromToVia
beuk Buche beech — tree of Fagus family
beuk Buche hêtre — (botanique) arbre de la famille des Fagacées, à feuilles caduques ovales à nervation pennée et souvent dentées, de haute taille, à écorce lisse gris-clair pouvant fournir du tanin.