Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. beporten:


Niederländisch

Detailübersetzungen für beporten (Niederländisch) ins Deutsch

beporten:

beporten Verb (beport, beportte, beportten, beport)

  1. beporten (frankeren)
    frankieren; freimachen
    • frankieren Verb (frankiere, frankierst, frankiert, frankierte, frankiertet, frankiert)
    • freimachen Verb (mache frei, machst frei, macht frei, machte frei, machtet frei, freigemacht)

Konjugationen für beporten:

o.t.t.
  1. beport
  2. beport
  3. beport
  4. beporten
  5. beporten
  6. beporten
o.v.t.
  1. beportte
  2. beportte
  3. beportte
  4. beportten
  5. beportten
  6. beportten
v.t.t.
  1. heb beport
  2. hebt beport
  3. heeft beport
  4. hebben beport
  5. hebben beport
  6. hebben beport
v.v.t.
  1. had beport
  2. had beport
  3. had beport
  4. hadden beport
  5. hadden beport
  6. hadden beport
o.t.t.t.
  1. zal beporten
  2. zult beporten
  3. zal beporten
  4. zullen beporten
  5. zullen beporten
  6. zullen beporten
o.v.t.t.
  1. zou beporten
  2. zou beporten
  3. zou beporten
  4. zouden beporten
  5. zouden beporten
  6. zouden beporten
diversen
  1. beport!
  2. beport!
  3. beport
  4. beportend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für beporten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
frankieren beporten; frankeren
freimachen beporten; frankeren banen; bevrijden; emanciperen; in vrijheid stellen; loskomen; loslaten; losmaken; ontkleden; ontsnappen; strippen; uitdoen; uitkleden; uittrekken; van de boeien ontdoen; van last bevrijden; verlossen; vrijkomen; vrijlaten; vrijmaken; vrijvechten; zich bevrijden