Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. afknellen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afknellen (Niederländisch) ins Deutsch

afknellen:

afknellen Verb (knel af, knelt af, knelde af, knelden af, afgekneld)

  1. afknellen (afknijpen; afklemmen)
    abklemmen
    • abklemmen Verb (klemme ab, klemmst ab, klemmt ab, klemmte ab, klemmtet ab, abgeklemmt)

Konjugationen für afknellen:

o.t.t.
  1. knel af
  2. knelt af
  3. knelt af
  4. knellen af
  5. knellen af
  6. knellen af
o.v.t.
  1. knelde af
  2. knelde af
  3. knelde af
  4. knelden af
  5. knelden af
  6. knelden af
v.t.t.
  1. heb afgekneld
  2. hebt afgekneld
  3. heeft afgekneld
  4. hebben afgekneld
  5. hebben afgekneld
  6. hebben afgekneld
v.v.t.
  1. had afgekneld
  2. had afgekneld
  3. had afgekneld
  4. hadden afgekneld
  5. hadden afgekneld
  6. hadden afgekneld
o.t.t.t.
  1. zal afknellen
  2. zult afknellen
  3. zal afknellen
  4. zullen afknellen
  5. zullen afknellen
  6. zullen afknellen
o.v.t.t.
  1. zou afknellen
  2. zou afknellen
  3. zou afknellen
  4. zouden afknellen
  5. zouden afknellen
  6. zouden afknellen
diversen
  1. knel af!
  2. knelt af!
  3. afgekneld
  4. afknellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afknellen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abklemmen afklemmen; afknellen; afknijpen afklemmen; afknijpen