Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für aanknopen (Niederländisch) ins Deutsch

aanknopen:

aanknopen Verb (knoop aan, knoopt aan, knoopte aan, knoopten aan, aangeknoopt)

  1. aanknopen (aangaan)
    anknöpfen
    • anknöpfen Verb (knöpfe an, knöpfst an, knöpft an, knöpfte an, knöpftet an, angknöpft)
  2. aanknopen (beginnen; aanbinden)
    beginnen; anfangen; starten
    • beginnen Verb (beginne, beginnst, beginnt, begann, begannt, begonnen)
    • anfangen Verb (fange an, fängst an, fängt an, fing an, fingt an, angefangen)
    • starten Verb (starte, startest, startet, startete, startetet, gestart)
  3. aanknopen (gesprek aanknopen; ter sprake brengen; aansnijden; )
    aufwerfen; anschneiden; Gespräch anknöpfen; Zur Sprache bringen

Konjugationen für aanknopen:

o.t.t.
  1. knoop aan
  2. knoopt aan
  3. knoopt aan
  4. knopen aan
  5. knopen aan
  6. knopen aan
o.v.t.
  1. knoopte aan
  2. knoopte aan
  3. knoopte aan
  4. knoopten aan
  5. knoopten aan
  6. knoopten aan
v.t.t.
  1. heb aangeknoopt
  2. hebt aangeknoopt
  3. heeft aangeknoopt
  4. hebben aangeknoopt
  5. hebben aangeknoopt
  6. hebben aangeknoopt
v.v.t.
  1. had aangeknoopt
  2. had aangeknoopt
  3. had aangeknoopt
  4. hadden aangeknoopt
  5. hadden aangeknoopt
  6. hadden aangeknoopt
o.t.t.t.
  1. zal aanknopen
  2. zult aanknopen
  3. zal aanknopen
  4. zullen aanknopen
  5. zullen aanknopen
  6. zullen aanknopen
o.v.t.t.
  1. zou aanknopen
  2. zou aanknopen
  3. zou aanknopen
  4. zouden aanknopen
  5. zouden aanknopen
  6. zouden aanknopen
diversen
  1. knoop aan!
  2. knoopt aan!
  3. aangeknoopt
  4. aanknopende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanknopen [znw.] Nomen

  1. aanknopen
    Anknöpfen

Übersetzung Matrix für aanknopen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Anknöpfen aanknopen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Gespräch anknöpfen aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
Zur Sprache bringen aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
anfangen aanbinden; aanknopen; beginnen aanbreken; aangaan; aanvangen; beginnen; een begin nemen; intreden; introduceren; inzetten; kennis laten maken; mobiliseren; ondernemen; op gang komen; starten; van start gaan; voorstellen
anknöpfen aangaan; aanknopen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; strikken; vastknopen; verbinden
anschneiden aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; naar voren brengen; op tafel leggen; opmerken; ter sprake brengen; vertellen; verwoorden; voorleiden; zeggen
aufwerfen aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanvoeren; omhoogkomen; omhoogwerpen; opengooien; openwerpen; opperen; opstijgen; opvliegen; opwerpen; poneren; te berde brengen; voorleiden
beginnen aanbinden; aanknopen; beginnen aangaan; aannemen; aanvaarden; aanvangen; accepteren; beginnen; in ontvangst nemen; intreden; introduceren; inzetten; kennis laten maken; ondernemen; ontvangen; op gang komen; starten; van start gaan; voorstellen
starten aanbinden; aanknopen; beginnen aangaan; aannemen; aanvaarden; aanvangen; accepteren; afstemmen; beginnen; bouwen; construeren; in ontvangst nemen; instellen; intreden; inzetten; omhoogkomen; ondernemen; ontvangen; op gang komen; opstarten; opstijgen; opvliegen; starten; van start gaan

Wiktionary Übersetzungen für aanknopen:


Cross Translation:
FromToVia
aanknopen anschließen lierserrer avec une corde ou avec toute autre chose flexible.
aanknopen knoten; binden; verbinden nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.

Verwandte Übersetzungen für aanknopen