Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. aanhef:
  2. aanheffen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aanhef (Niederländisch) ins Deutsch

aanhef:

aanhef [de ~ (m)] Nomen

  1. de aanhef (titel; hoofd)
    der Titel; der Überschrift; der Anfang einer Brief; der Anfang

Übersetzung Matrix für aanhef:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Anfang aanhef; hoofd; titel aanvang; aanvangstijd; begin; beginne; begintijd; binnenkomst; entree; intocht; intrede; inzet; opening; start; starttijd; vertrektijd
Anfang einer Brief aanhef; hoofd; titel
Titel aanhef; hoofd; titel boektitel; gelid; graad; grammaticaal predikaat; kop; krantenkop; nummer; predikaat; rang; rangorde; titel; titelbalk; wetenschappelijke graad
Überschrift aanhef; hoofd; titel kop; krantenkop; opschrift; titel
Not SpecifiedVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Überschrift berichtkop; header

aanhef form of aanheffen:

aanheffen [znw.] Nomen

  1. aanheffen (inzetten)
    Anfangen; Einsetzen; Anheben; Angehen; Anstimmen

Übersetzung Matrix für aanheffen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Anfangen aanheffen; inzetten aanbreken van de dag; aanvang; aanvangen; begin; beginnen; effectief worden; ingaan; inzet; opening; openingsplechtigheid; start; van kracht worden
Angehen aanheffen; inzetten
Anheben aanheffen; inzetten
Anstimmen aanheffen; inzetten openingsplechtigheid; start
Einsetzen aanheffen; inzetten