Übersicht
Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten
-
gebrauchen:
- gebruiken; toepassen; aanwenden; benutten; aangrijpen; hanteren; gebruik maken van; bezigen; nemen; pakken; utiliseren; consumeren; verbruiken; eten; nuttigen; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen; vreten; bunkeren; naar binnen werken; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; schrokken; drugs consumeren; opmaken; doorjagen
- Wiktionary:
Deutsch
Detailübersetzungen für gebrauchen (Deutsch) ins Niederländisch
gebrauchen:
-
gebrauchen (benutzen; verwenden; anwenden; einsetzen; hantieren; handhaben)
-
gebrauchen (anwenden; benutzen; hantieren; verwenden; einsetzen; handhaben)
gebruiken; hanteren; gebruik maken van; bezigen-
gebruik maken van Verb (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)
-
gebrauchen (verwenden; benutzen; packen; anwenden; erfassen; hantieren; handhaben; nehmen)
-
gebrauchen (benutzen; verwenden; anwenden; praktizieren; handhaben; hantieren; tun; verrichten)
gebruiken; toepassen; gebruik maken van; benutten; aanwenden-
gebruik maken van Verb (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)
-
gebrauchen (verwenden; benutzen; anwenden; handhaben)
gebruiken; aanwenden; benutten; gebruik maken van; utiliseren-
gebruik maken van Verb (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)
-
gebrauchen (einsetzen; anwenden)
-
gebrauchen (konsumieren; aufwenden; aufmachen; ausfertigen; aufarbeiten; aufzehren; aufnehmen; aufstellen; aufsetzen; aufbrauchen; ausbeuten)
-
gebrauchen (zu sich nehmen; essen; konsumieren; speisen; aufessen; aufzehren; verzehren; aufknabbern)
consumeren; gebruiken; nuttigen; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen-
tot zich nemen Verb (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
-
gebrauchen (aufessen; konsumieren; bunkeren; essen; hinunterschlucken; speisen; laben; schlucken; zu Abend essen; stopfen; verzehren; verwerten; auffressen; aufzehren; füttern; verspeisen; aufbrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen)
consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; verorberen; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten; schrokken-
tot zich nemen Verb (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
-
naar binnen werken Verb (werk naar binnen, werkt naar binnen, werkte naar binnen, werkten naar binnen, naar binnen gewerkt)
-
zitten proppen Verb
-
gebrauchen (Rauschgift konsumieren; konsumieren)
-
gebrauchen (verbrauchen; aufbrauchen)
Konjugationen für gebrauchen:
Präsens
- gebrauche
- gebrauchst
- gebraucht
- gebrauchen
- gebraucht
- gebrauchen
Imperfekt
- gebrauchte
- gebrauchtest
- gebrauchte
- gebrauchten
- gebrauchtet
- gebrauchten
Perfekt
- habe gebraucht
- hast gebraucht
- hat gebraucht
- haben gebraucht
- habt gebraucht
- haben gebraucht
1. Konjunktiv [1]
- gebrauche
- gebrauchest
- gebrauche
- gebrauchen
- gebrauchet
- gebrauchen
2. Konjunktiv
- gebrauchte
- gebrauchtest
- gebrauchte
- gebrauchten
- gebrauchtet
- gebrauchten
Futur 1
- werde gebrauchen
- wirst gebrauchen
- wird gebrauchen
- werden gebrauchen
- werdet gebrauchen
- werden gebrauchen
1. Konjunktiv [2]
- würde gebrauchen
- würdest gebrauchen
- würde gebrauchen
- würden gebrauchen
- würdet gebrauchen
- würden gebrauchen
Diverses
- gebrauche!
- gebraucht!
- gebrauchen Sie!
- gebraucht
- brauchend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Übersetzung Matrix für gebrauchen:
Synonyms for "gebrauchen":
Wiktionary Übersetzungen für gebrauchen:
gebrauchen
Cross Translation:
verb
gebrauchen
-
etwas verwenden, benutzen
- gebrauchen → gebruiken
verb
-
gebruik maken van iets
-
zich bedienen van, toepassen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gebrauchen | → gebruiken | ↔ use — employ, apply |
• gebrauchen | → aanwenden; benutten; gebruiken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; doorvoeren; in toepassing brengen; toepassen; aanzetten; voordoen | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |
• gebrauchen | → aanwenden; benutten; gebruiken | ↔ employer — Utiliser |