Übersicht
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. aufzeigen:


Deutsch

Detailübersetzungen für aufzeigen (Deutsch) ins Niederländisch

aufzeigen:

aufzeigen Verb

  1. aufzeigen (beweisen; erweisen; nachweisen; )
    aantonen; bewijzen; staven
    • aantonen Verb (toon aan, toont aan, toonde aan, toonden aan, aangetoond)
    • bewijzen Verb (bewijs, bewijst, bewees, bewezen, bewezen)
    • staven Verb (staaf, staaft, staafte, staaften, gestaafd)

Übersetzung Matrix für aufzeigen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
staven Barren; Stäbe
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aantonen aufzeigen; belegen; beweisen; erweisen; nachweisen; vorweisen; vorzeigen
bewijzen aufzeigen; belegen; beweisen; erweisen; nachweisen; vorweisen; vorzeigen
staven aufzeigen; belegen; beweisen; erweisen; nachweisen; vorweisen; vorzeigen beipflichten; bejahen

Synonyms for "aufzeigen":


Computerübersetzung von Drittern:

Verwandte Übersetzungen für aufzeigen