Übersicht
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. abbüßen:


Deutsch

Detailübersetzungen für abbüßen (Deutsch) ins Niederländisch

abbüßen:

abbüßen Verb

  1. abbüßen (gutmachen; aufarbeiten; sühnen)
    goedmaken; bijspijkeren; inhalen
    • goedmaken Verb (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
    • bijspijkeren Verb (spijker bij, spijkert bij, spijkerde bij, spijkerden bij, bijgespijkerd)
    • inhalen Verb (haal in, haalt in, haalde in, haalden in, ingehaald)
  2. abbüßen (kompensieren; ersetzen; vergüten; )
    compenseren; vergoeden; goedmaken
    • compenseren Verb (compenseer, compenseert, compenseerde, compenseerden, gecompenseerd)
    • vergoeden Verb (vergoed, vergoedt, vergoedde, vergoedden, vergoed)
    • goedmaken Verb (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)

Übersetzung Matrix für abbüßen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
compenseren Ausgleichen; Kompensieren; Vergüten
goedmaken Ausgleichen; Gutmachen
inhalen Aufholen
vergoeden Ausgleichen; Kompensieren; Rückerstatten; Vergüten
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bijspijkeren abbüßen; aufarbeiten; gutmachen; sühnen
compenseren abbüßen; ausgleichen; belohnen; einbringen; entgelten; ersetzen; erstatten; gutmachen; honorieren; kompensieren; sühnen; vergüten; wiedergutmachen
goedmaken abbüßen; aufarbeiten; ausgleichen; belohnen; einbringen; entgelten; ersetzen; erstatten; gutmachen; honorieren; kompensieren; sühnen; vergüten; wiedergutmachen Freiden schließen; abhelfen; aufbessern; ausbauen; ausbessern; beilegen; berichtigen; bessern; deichseln; ergänzen; erneuern; fixen; flicken; gutmachen; hinkriegen; innovieren; korrigieren; montieren; renovieren; reparieren; restaurieren; verbessern; vervollkommnen; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen
inhalen abbüßen; aufarbeiten; gutmachen; sühnen Passieren; einholen; vorbeifahren; vorübergehen; überholen
vergoeden abbüßen; ausgleichen; belohnen; einbringen; entgelten; ersetzen; erstatten; gutmachen; honorieren; kompensieren; sühnen; vergüten; wiedergutmachen abkaufen; entschädigen; zurückzahlen