Home ->Wörterbücher ->Schwedisch/Niederländisch ->Suche: vis

Schwedische und niederländische Suchergebnisse für: vis

Übersicht
Schwedisch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. vis:
  2. Wiktionary:
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. vis:
  2. vissen:
  3. Wiktionary:

Schwedisch

Detailübersetzungen für vis (Schwedisch) ins Niederländisch

vis:

vis [-ett] Nomen

  1. vis (mode; sätt)
    de mode; de trend

Übersetzung Matrix für vis:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
mode mode; sätt; vis
trend mode; sätt; vis tendens; trend
OtherVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
- vist

Synonyms for "vis":


Wiktionary Übersetzungen für vis:

Cross Translation:
FromToVia
• vis → manier; wijze ↔ Weise — Art, Methode, Art und Weise
• vis → wijs ↔ weise — reich an Wissen und Lebenserfahrung
• vis → manier ↔ way — method
• vis → wijs ↔ wise — showing good judgement
• vis → gebruik; gewoonte ↔ mode — Façon, manière, habitude collective, us ou coutume

Verwandte Übersetzungen für vis



Niederländisch

Detailübersetzungen für vis (Niederländisch) ins Schwedisch

vis:

vis [de ~ (m)] Nomen

  1. de vis
    fisk

Übersetzung Matrix für vis:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fisk vis
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fisk leeghalen; plunderen; uitknijpen; uitpersen; uitzuigen

Verwandte Wörter für "vis":


Verwandte Definitionen für "vis":

  1. koudbloedig, gewerveld dier dat in het water leeft1
    • hij heeft met zijn hengel een grote vis gevangen1

Wiktionary Übersetzungen für vis:

vis
noun
  1. Pisces, gewerveld dier met kieuwen, levend in water
  2. het vlees van een vis
Cross Translation:
FromToVia
• vis → fisk ↔ fish — vertebrate animal
• vis → fisk ↔ Fisch — Zoologie: Tier, das unter Wasser lebt und durch Kiemen atmen
• vis → fisk ↔ poisson — Animal vivant dans l’eau.

vissen:

vissen Verb (vis, vist, viste, visten, gevist)

  1. vissen (visvangen; hengelen)
    fiska; meta
    • fiska Verb (fiskar, fiskade, fiskat)
    • meta Verb (metar, metade, metat)

Konjugationen für vissen:

o.t.t.
  1. vis
  2. vist
  3. vist
  4. vissen
  5. vissen
  6. vissen
o.v.t.
  1. viste
  2. viste
  3. viste
  4. visten
  5. visten
  6. visten
v.t.t.
  1. heb gevist
  2. hebt gevist
  3. heeft gevist
  4. hebben gevist
  5. hebben gevist
  6. hebben gevist
v.v.t.
  1. had gevist
  2. had gevist
  3. had gevist
  4. hadden gevist
  5. hadden gevist
  6. hadden gevist
o.t.t.t.
  1. zal vissen
  2. zult vissen
  3. zal vissen
  4. zullen vissen
  5. zullen vissen
  6. zullen vissen
o.v.t.t.
  1. zou vissen
  2. zou vissen
  3. zou vissen
  4. zouden vissen
  5. zouden vissen
  6. zouden vissen
diversen
  1. vis!
  2. vist!
  5. gevist
  6. vissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vissen [het ~] Nomen

  1. het vissen (hengelsport; hengelen)
    fritidsfiske; mete; metning

Übersetzung Matrix für vissen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fritidsfiske hengelen; hengelsport; vissen
mete hengelen; hengelsport; vissen
metning hengelen; hengelsport; vissen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fiska hengelen; vissen; visvangen
meta hengelen; vissen; visvangen

Verwandte Wörter für "vissen":


Wiktionary Übersetzungen für vissen:

Cross Translation:
FromToVia
• vissen → fiska ↔ fish — intransitive: to try to catch fish
• vissen → fiskande; fiske ↔ fishing — sport of catching fish
• vissen → fiske; fiskande ↔ pêche — Action de pêcher

Verwandte Übersetzungen für vis







Kostenfreie, schnelle Übersetzungen

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Seite gezeigt in 0.0313 Sekunden
Seite aufgebaut in 1.0 Sekunden