Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. uitvegen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitvegen (Niederländisch) ins Schwedisch

uitvegen:

uitvegen Verb (veeg uit, veegt uit, veegde uit, veegden uit, uitgeveegd)

  1. uitvegen (uitvlakken; wissen; uitwissen; )
    ta bort; torka bort
    • ta bort Verb (tar bort, tog bort, tagit bort)
    • torka bort Verb (torkar bort, torkade bort, torkat bort)

Konjugationen für uitvegen:

o.t.t.
  1. veeg uit
  2. veegt uit
  3. veegt uit
  4. vegen uit
  5. vegen uit
  6. vegen uit
o.v.t.
  1. veegde uit
  2. veegde uit
  3. veegde uit
  4. veegden uit
  5. veegden uit
  6. veegden uit
v.t.t.
  1. heb uitgeveegd
  2. hebt uitgeveegd
  3. heeft uitgeveegd
  4. hebben uitgeveegd
  5. hebben uitgeveegd
  6. hebben uitgeveegd
v.v.t.
  1. had uitgeveegd
  2. had uitgeveegd
  3. had uitgeveegd
  4. hadden uitgeveegd
  5. hadden uitgeveegd
  6. hadden uitgeveegd
o.t.t.t.
  1. zal uitvegen
  2. zult uitvegen
  3. zal uitvegen
  4. zullen uitvegen
  5. zullen uitvegen
  6. zullen uitvegen
o.v.t.t.
  1. zou uitvegen
  2. zou uitvegen
  3. zou uitvegen
  4. zouden uitvegen
  5. zouden uitvegen
  6. zouden uitvegen
en verder
  1. ben uitgeveegd
  2. bent uitgeveegd
  3. is uitgeveegd
  4. zijn uitgeveegd
  5. zijn uitgeveegd
  6. zijn uitgeveegd
diversen
  1. veeg uit!
  2. veegt uit!
  3. uitgeveegd
  4. uitvegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitvegen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ta bort wegruimen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ta bort uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afnemen; afstoffen; afvoeren; afzonderen; ecarteren; lichten; meedragen; nemen uit; publicatie ongedaan maken; stoffen; uitlichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; wegdragen; weghalen; wegnemen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; wegwerken
torka bort uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen wegpinken