Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. stokken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für stokt (Niederländisch) ins Schwedisch

stokt form of stokken:

stokken Verb (stok, stokt, stokte, stokten, gestokt)

  1. stokken (blijven steken; vastlopen; haperen)
    häfta; köra fast; klibba fast
    • häfta Verb (häftar, häftade, häftat)
    • köra fast Verb (kör fast, körde fast, kört fast)
    • klibba fast Verb (klibbar fast, klibbade fast, klibbat fast)

Konjugationen für stokken:

o.t.t.
  1. stok
  2. stokt
  3. stokt
  4. stokken
  5. stokken
  6. stokken
o.v.t.
  1. stokte
  2. stokte
  3. stokte
  4. stokten
  5. stokten
  6. stokten
v.t.t.
  1. heb gestokt
  2. hebt gestokt
  3. heeft gestokt
  4. hebben gestokt
  5. hebben gestokt
  6. hebben gestokt
v.v.t.
  1. had gestokt
  2. had gestokt
  3. had gestokt
  4. hadden gestokt
  5. hadden gestokt
  6. hadden gestokt
o.t.t.t.
  1. zal stokken
  2. zult stokken
  3. zal stokken
  4. zullen stokken
  5. zullen stokken
  6. zullen stokken
o.v.t.t.
  1. zou stokken
  2. zou stokken
  3. zou stokken
  4. zouden stokken
  5. zouden stokken
  6. zouden stokken
en verder
  1. ben gestokt
  2. bent gestokt
  3. is gestokt
  4. zijn gestokt
  5. zijn gestokt
  6. zijn gestokt
diversen
  1. stok!
  2. stokt!
  3. gestokt
  4. stokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stokken [de ~] Nomen, Plural

  1. de stokken (wandelstokken)

Übersetzung Matrix für stokken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
kryckor stokken; wandelstokken krukken
käppar stokken; wandelstokken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
häfta blijven steken; haperen; stokken; vastlopen aanhechten; iets vastkleven; kleven; nieten; plakken; vastlijmen; vastnieten
klibba fast blijven steken; haperen; stokken; vastlopen vastkoeken
köra fast blijven steken; haperen; stokken; vastlopen klem komen; vastlopen

Verwandte Wörter für "stokken":