Home ->Wörterbücher ->Niederländisch/Schwedisch ->übersetze posten

übersetze posten von Niederländische ins Schwedisch

Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. posten:

Niederländisch

Detailübersetzungen für posten (Niederländisch) ins Schwedisch

posten:

posten Verb (post, postte, postten, gepost)

  1. posten (op de bus doen)
    posta
    • posta Verb (postar, postade, postat)
  2. posten (opsturen; verzenden; sturen; )
    skicka; sända
    • skicka Verb (skickar, skickade, skickat)
    • sända Verb (sänder, sändde, sänt)
  3. posten (wegzenden; verzenden; sturen; )
    skicka; sända; avsända
    • skicka Verb (skickar, skickade, skickat)
    • sända Verb (sänder, sändde, sänt)
    • avsända Verb (avsänder, avsände, avsänt)
  4. posten (toezenden; zenden; opsturen; )
    skicka vidare till; eftersända
    • skicka vidare till Verb (skickar vidare till, skickade vidare till, skickat vidare till)
    • eftersända Verb (eftersänder, eftersände, eftersänt)
  5. posten (stationeren; plaatsen; posteren)
    förlägga; stationera
    • förlägga Verb (förlägger, förlade, förlagt)
    • stationera Verb (stationerar, stationerade, stationerat)
  6. posten
    anslå
    • anslå Verb (anslår, anslog, anslagit)

Konjugationen für posten:

o.t.t.
  1. post
  2. post
  3. post
  4. posten
  5. posten
  6. posten
o.v.t.
  1. postte
  2. postte
  3. postte
  4. postten
  5. postten
  6. postten
v.t.t.
  1. heb gepost
  2. hebt gepost
  3. heeft gepost
  4. hebben gepost
  5. hebben gepost
  6. hebben gepost
v.v.t.
  1. had gepost
  2. had gepost
  3. had gepost
  4. hadden gepost
  5. hadden gepost
  6. hadden gepost
o.t.t.t.
  1. zal posten
  2. zult posten
  3. zal posten
  4. zullen posten
  5. zullen posten
  6. zullen posten
o.v.t.t.
  1. zou posten
  2. zou posten
  3. zou posten
  4. zouden posten
  5. zouden posten
  6. zouden posten
en verder
  3. is gepost
  6. zijn gepost
diversen
  1. post!
  2. post!
  5. gepost
  6. postend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

posten [het ~] Nomen

  1. het posten (afzenden; versturen; verzenden; wegsturen)
    postförsendelse

Übersetzung Matrix für posten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
posta posten; terpostbezorging
postförsendelse afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen
skicka verzending
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
anslå posten herverkavelen; vastmaken
avsända opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden versturen; zenden
eftersända doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden doorsturen; doorzenden; nasturen
förlägga plaatsen; posten; posteren; stationeren openbaren; publiceren; uitbrengen; uitgeven
posta op de bus doen; posten
skicka opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden aanbieden; aangeven; aanleveren; aanreiken; afleveren; bezorgen; brengen; geven; leveren; overhandigen; reiken; toeleveren; versturen; verzenden; zenden
skicka vidare till doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden
stationera plaatsen; posten; posteren; stationeren
sända opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden rondstralen; uitstralen; uitzenden; versturen; zenden
Not SpecifiedVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
anslå Bericht achterlaten

Verwandte Definitionen für "posten":

  1. het in een brievenbus stoppen1
    • wil je deze brief even posten?1
  2. op wacht staan1
    • de stakers posten bij de poort1

Verwandte Übersetzungen für posten







Kostenfreie, schnelle Übersetzungen

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Seite gezeigt in 0.0336 Sekunden
Seite aufgebaut in 1.0 Sekunden