Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. opdragen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opdragen (Niederländisch) ins Schwedisch

opdragen:

opdragen Verb (draag op, draagt op, droeg op, droegen op, opgedragen)

  1. opdragen (verordonneren; decreteren; bevelen; )
    påbjuda; kungöra
    • påbjuda Verb (påbjuder, påbjöd, påbjudit)
    • kungöra Verb (kungörar, kungjorde, kungjort)
  2. opdragen (bevelen; gelasten; commanderen; )
    beordra; befalla; kommendera
    • beordra Verb (beordrar, beordrade, beordrat)
    • befalla Verb (befaller, befallde, befallt)
    • kommendera Verb (kommenderar, kommenderade, kommenderat)
  3. opdragen (belasten)
    belasta; betunga
    • belasta Verb (belastar, belastade, belastat)
    • betunga Verb (betungar, betungade, betungat)
  4. opdragen (opdracht geven; instrueren; instructie geven)
    ge i uppdrag till
    • ge i uppdrag till Verb (ger i uppdrag till, gav i uppdrag till, givit i uppdrag till)

Konjugationen für opdragen:

o.t.t.
  1. draag op
  2. draagt op
  3. draagt op
  4. dragen op
  5. dragen op
  6. dragen op
o.v.t.
  1. droeg op
  2. droeg op
  3. droeg op
  4. droegen op
  5. droegen op
  6. droegen op
v.t.t.
  1. heb opgedragen
  2. hebt opgedragen
  3. heeft opgedragen
  4. hebben opgedragen
  5. hebben opgedragen
  6. hebben opgedragen
v.v.t.
  1. had opgedragen
  2. had opgedragen
  3. had opgedragen
  4. hadden opgedragen
  5. hadden opgedragen
  6. hadden opgedragen
o.t.t.t.
  1. zal opdragen
  2. zult opdragen
  3. zal opdragen
  4. zullen opdragen
  5. zullen opdragen
  6. zullen opdragen
o.v.t.t.
  1. zou opdragen
  2. zou opdragen
  3. zou opdragen
  4. zouden opdragen
  5. zouden opdragen
  6. zouden opdragen
en verder
  1. is opgedragen
diversen
  1. draag op!
  2. draagt op!
  3. opgedragen
  4. opdragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opdragen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
befalla bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
belasta belasten; opdragen opschepen
beordra bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen bestellen; opdracht geven; orderen
betunga belasten; opdragen
ge i uppdrag till instructie geven; instrueren; opdracht geven; opdragen
kommendera bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen aanvoeren; besturen; leiden; leiding geven; managen; voorzitten
kungöra bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren afkondigen; decreteren; iets aankondigen; in aantocht zijn; ordonneren; verordenen; verordineren; zich aandienen; zich voordoen
påbjuda bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren afkondigen; decreteren; ordonneren; uitvaardigen; verordenen; verordineren
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
belasta beladen

Wiktionary Übersetzungen für opdragen:


Cross Translation:
FromToVia
opdragen ägna dédier — (religion) consacrer au culte divin.

Verwandte Übersetzungen für opdragen