Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. afdoen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afdoen (Niederländisch) ins Schwedisch

afdoen:

afdoen Verb (doe af, doet af, deed af, deden af, afgedaan)

  1. afdoen (twist uit de weg ruimen; afhandelen; beslechten)
    avgöra; jämna
    • avgöra Verb (avgör, avgjorde, avgjort)
    • jämna Verb (jämnar, jämnade, jämnat)
  2. afdoen (in orde maken; klaren; regelen)
    fixa; göra i ordning
    • fixa Verb (fixar, fixade, fixat)
    • göra i ordning Verb (gör i ordning, gjorde i ordning, gjort i ordning)

Konjugationen für afdoen:

o.t.t.
  1. doe af
  2. doet af
  3. doet af
  4. doen af
  5. doen af
  6. doen af
o.v.t.
  1. deed af
  2. deed af
  3. deed af
  4. deden af
  5. deden af
  6. deden af
v.t.t.
  1. heb afgedaan
  2. hebt afgedaan
  3. heeft afgedaan
  4. hebben afgedaan
  5. hebben afgedaan
  6. hebben afgedaan
v.v.t.
  1. had afgedaan
  2. had afgedaan
  3. had afgedaan
  4. hadden afgedaan
  5. hadden afgedaan
  6. hadden afgedaan
o.t.t.t.
  1. zal afdoen
  2. zult afdoen
  3. zal afdoen
  4. zullen afdoen
  5. zullen afdoen
  6. zullen afdoen
o.v.t.t.
  1. zou afdoen
  2. zou afdoen
  3. zou afdoen
  4. zouden afdoen
  5. zouden afdoen
  6. zouden afdoen
diversen
  1. doe af!
  2. doet af!
  3. afgedaan
  4. afdoende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afdoen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fixa bevestiging; vastmaken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avgöra afdoen; afhandelen; beslechten; twist uit de weg ruimen
fixa afdoen; in orde maken; klaren; regelen fiksen; flikken; goedmaken; iets regelen; klaarspelen; klusje opknappen; klussen; rechtstrijken; rechtzetten; voor elkaar krijgen
göra i ordning afdoen; in orde maken; klaren; regelen bereiden; brouwen; gereed maken; klaarmaken; regelen; schikken; toebereiden
jämna afdoen; afhandelen; beslechten; twist uit de weg ruimen afplatten; afstrijken; effenen; egaliseren; gelijk trekken; gelijkmaken; gladmaken; lepel afstrijken; nivelleren; planeren; platmaken; rechtmaken; vlak maken