Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für knopen (Niederländisch) ins Schwedisch

knopen:

knopen Verb (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)

  1. knopen (aan elkaar knopen; verbinden; bevestigen)
    knyta samman; binda samman; binda ihop; knyta ihop
    • knyta samman Verb (knyter samman, knöt samman, knutit samman)
    • binda samman Verb (binder samman, band samman, bundit samman)
    • binda ihop Verb (binder ihop, band ihop, bundit ihop)
    • knyta ihop Verb (knyter ihop, knött ihop, knuttit ihop)
  2. knopen (vastknopen; aan elkaar knopen; aan elkaar binden; strikken)
    knyta; binda; fästa; knäppa; fixera; sätta fast
    • knyta Verb (knyter, knöt, knuttit)
    • binda Verb (binder, band, bundit)
    • fästa Verb (fästar, fästade, fästat)
    • knäppa Verb (knäpper, knäppte, knäppt)
    • fixera Verb (fixerar, fixerade, fixerat)
    • sätta fast Verb (sätter fast, satte fast, satt fast)
  3. knopen (knevelen; binden; vastbinden; strikken; vastmaken)
    bakbinda; binda fast; fjättra
    • bakbinda Verb (bakbinder, bakband, bakbundit)
    • binda fast Verb (binder fast, band fast, bundit fast)
    • fjättra Verb (fjättrar, fjättrade, fjättrat)
  4. knopen (samenknopen)
    knyta ihop
    • knyta ihop Verb (knyter ihop, knött ihop, knuttit ihop)

Konjugationen für knopen:

o.t.t.
  1. knoop
  2. knoopt
  3. knoopt
  4. knopen
  5. knopen
  6. knopen
o.v.t.
  1. knoopte
  2. knoopte
  3. knoopte
  4. knoopten
  5. knoopten
  6. knoopten
v.t.t.
  1. heb geknoopt
  2. hebt geknoopt
  3. heeft geknoopt
  4. hebben geknoopt
  5. hebben geknoopt
  6. hebben geknoopt
v.v.t.
  1. had geknoopt
  2. had geknoopt
  3. had geknoopt
  4. hadden geknoopt
  5. hadden geknoopt
  6. hadden geknoopt
o.t.t.t.
  1. zal knopen
  2. zult knopen
  3. zal knopen
  4. zullen knopen
  5. zullen knopen
  6. zullen knopen
o.v.t.t.
  1. zou knopen
  2. zou knopen
  3. zou knopen
  4. zouden knopen
  5. zouden knopen
  6. zouden knopen
en verder
  1. ben geknoopt
  2. bent geknooopt
  3. is geknoopt
  4. zijn geknoopt
  5. zijn geknoopt
  6. zijn geknoopt
diversen
  1. knoop!
  2. knoopt!
  3. geknoopt
  4. knopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

knopen [het ~] Nomen

  1. het knopen
    slips

Übersetzung Matrix für knopen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
binda damesverband; maandverband; windsel
slips knopen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bakbinda binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
binda aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan een touw vastleggen; in de val laten lopen; strikken; vastbinden; vastleggen; vastsjorren; vastsnoeren; verbinden
binda fast binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken afbinden; afsnoeren; dichtbinden; om het lijf binden; ombinden; omwinden; onderbinden; toebinden
binda ihop aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden aan elkaar binden; aaneenbinden; afbinden; afsnoeren; opbinden; samenbinden; verbinden
binda samman aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden
fixera aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen
fjättra binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
fästa aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan een touw vastleggen; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; bevestigen; hechten; implanteren; in de val laten lopen; inplanten; strikken; uitlijnen; vastbinden; vasthaken; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren
knyta aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen in de val laten lopen; samenballen; strikken; vastbinden; vastsjorren
knyta ihop aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; samenknopen; verbinden
knyta samman aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden
knäppa aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen gespen
sätta fast aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan elkaar bevestigen; aandraaien; aanhechten; aanspelden; bevestigen; door draaien vastmaken; hechten; vastmaken

Verwandte Wörter für "knopen":


Wiktionary Übersetzungen für knopen:


Cross Translation:
FromToVia
knopen binda bend — to tie a line
knopen knyta knot — form into a knot; tie with knot(s)
knopen binda tie — to attach or fasten with string
knopen binda; snöra nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.

knopen form of knop:

knop [de ~ (m)] Nomen

  1. de knop (schakelaar; schakelknop)
    knapp
  2. de knop (bloemknop)
  3. de knop (lichtknop)

knop

  1. knop
    knapp; musknapp

Übersetzung Matrix für knop:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
blomm knopp bloemknop; knop
knapp knop; schakelaar; schakelknop drukkertje; knobbel; knoest; knopje; kwast; overhemdsknoopje
ljusknappen knop; lichtknop
Not SpecifiedVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
musknapp knop
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
knapp eng; nauw; nauwsluitend; smal; smalletjes; strak; van geringe breedte

Verwandte Wörter für "knop":


Wiktionary Übersetzungen für knop:


Cross Translation:
FromToVia
knop knopp bud — newly formed leaf or flower that has not yet unfolded
knop knapp button — a mechanical device meant to be pressed with a finger
knop knapp button — in computer software, an on-screen control that can be selected
knop knopp KnospeBotanik: ein neuer Trieb, aus dem sich Blätter oder Blüten entwickeln

Computerübersetzung von Drittern:

Verwandte Übersetzungen für knopen