Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. wissen:


Niederländisch

Detailed Synonyms for wissen in Niederländisch

wissen:

wissen Verb (wis, wist, wiste, wisten, gewist)

  1. wissen
    wissen; uitwissen; wegvegen; uitvegen; vlakken; uitgommen; uitvlakken
    • wissen Verb (wis, wist, wiste, wisten, gewist)
    • uitwissen Verb (wis uit, wist uit, wiste uit, wisten uit, uitgewist)
    • wegvegen Verb (veeg weg, veegt weg, veegde weg, veegden weg, weggeveegd)
    • uitvegen Verb (veeg uit, veegt uit, veegde uit, veegden uit, uitgeveegd)
    • vlakken Verb (vlak, vlakt, vlakte, vlakten, gevlakt)
    • uitgommen Verb (gom, gomt, gomde, gomden, uitgegomd)
    • uitvlakken Verb (vlak uit, vlakt uit, vlakte uit, vlakten uit, uitgevlakt)
  2. wissen
    wissen
    • wissen Verb (wis, wist, wiste, wisten, gewist)
  3. wissen
    – het er vanaf vegen 1
    wissen
    – het er vanaf vegen 1
    • wissen Verb (wis, wist, wiste, wisten, gewist)
      • hij wiste zich het zweet van het voorhoofd1

Konjugationen für wissen:

o.t.t.
  1. wis
  2. wist
  3. wist
  4. wissen
  5. wissen
  6. wissen
o.v.t.
  1. wiste
  2. wiste
  3. wiste
  4. wisten
  5. wisten
  6. wisten
v.t.t.
  1. heb gewist
  2. hebt gewist
  3. heeft gewist
  4. hebben gewist
  5. hebben gewist
  6. hebben gewist
v.v.t.
  1. had gewist
  2. had gewist
  3. had gewist
  4. hadden gewist
  5. hadden gewist
  6. hadden gewist
o.t.t.t.
  1. zal wissen
  2. zult wissen
  3. zal wissen
  4. zullen wissen
  5. zullen wissen
  6. zullen wissen
o.v.t.t.
  1. zou wissen
  2. zou wissen
  3. zou wissen
  4. zouden wissen
  5. zouden wissen
  6. zouden wissen
diversen
  1. wis!
  2. wist!
  3. gewist
  4. wissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "wissen":

  • wis

Antonyme für "wissen":


Verwandte Definitionen für "wissen":

  1. het er vanaf vegen1
    • hij wiste zich het zweet van het voorhoofd1

wis:


Verwandte Wörter für "wis":